Job 23
58) die niet onschuldig Dat is, niet alleen de vromen, maar ook de onvromen en schuldigen zal God door uw gebed helpen; Gen. 18:32. Anders, een onschuldige zal een eiland bevrijden; of, Hij zal het eiland des onschuldigen bevrijden. Ge 18.32 59) door de zuiverheid Versta, de gebeden, die met opheffing der handen geschieden, komende uit een gelovig en oprecht hart; 1 Tim. 2:8. 1Ti 2.8 60) handen. Hebreeuws, palmen. 1) Ook heden Te weten, na zoveel verdedigingen, die ik tot bewijs van mijn onschuld en oprechtheid voor dezen gedaan heb. Of men kan deze woorden vraagsgewijze nemen: Zal ook heden mijn klacht wederspannigheid zijn? 2) klacht Te weten, die ik doe over mijn grote ellende. 3) wederspannigheid; Dat is, zij wordt voor wederspannigheid tegen God gehouden. Dit zegt Job, omdat zijn verantwoordingen daarvoor van zijn vrienden veroordeeld werden. Vergelijk boven, Job 4:5, en Job 5:1, en Job 8:2,3, en Job 11:2,3, en Job 15:4, en Job 22:4,5. Job 4.5 5.1 8.2,3 11.2,3 15.4 22.4,5 4) mijn plage Hebreeuws, mijn hand; dat is, de hand Gods, waarmede ik alsnu geplaagd en geslagen word; want de hand Gods is voor Gods straf genomen, die ook Jobs hand en straf genaamd wordt, omdat hij ze dragen en lijden moest; zie boven, Job 13:21, en de aantekening. Job 13.21 5) zwaar Dat is, zwaarder dan ik met mijn zuchten en klachten uitdrukken kan. Alzo in het Hebreeuwse woord hal ook gebruikt Ps. 89:8. Ps 89.7 6) Och, Hebreeuws, wie zal geven, ik heb geweten, en ik zal hem vinden. Zie van deze manier van wensen boven, Job 6:8. Job 6.8 7) Hem Te weten, God. 8) stoel Te weten, niet zijner strenge gerechtigheid, maar van zijn vriendelijke genade en vertrouwen, niet van enige volmaaktheid voor God, maar van onschuld voor de mensen. 9) het recht Dat is, mijn rechtzaak. Vergelijk Num. 27:5, en 1 Kon. 8:45. Nu 27.5 1Ki 8.45 10) ordentelijk Dat is, ordelijk aandienen, beleiden en verweren. 11) met verdedigingen Dat is, met redenen om mijn zaak te verdedigen; te weten, om te tonen en waar te maken dat ik geen huichelaar ben, waarvoor ik van deze mijn vrienden gehouden word. Zie van het Hebreeuwse woord boven, Job 13:6. Job 13.6 12) Hij mij antwoorden zou; Namelijk God. 13) grootheid Dat is, naar de volheid zijns vermogens en de strengheid zijner gerechtigheid. 14) acht De volle manier van spreken is boven, Job 1:8; zie de aantekening. De zin is dat God bereid zou zijn om Job te horen en kennis van de beschuldigingen, tegen hem gedaan, te nemen. Anders, Hij zou [kracht] in mij leggen; te weten om voor zijn majesteit te bestaan; verre vandaar dat Hij mij door die verdrukken zou, of ten hardste met mij handelen; Jes. 27:4,8. Job 1.8 Isa 27.4,8 15) Daar zou Te weten, waar God zijn volle recht en absolute macht niet in het werk zou stellen. Hij spreekt ten aanzien van het geschil, dat hij met zijn vrienden uitstaande had. 16) van mijn Rechter Te weten, vrij verklaard zijnde van denzelven over de beschuldigingen, waarmede mijn vrienden mij bezwaren. 17) Zie, Hij ziet op hetgeen hij gezegd had boven, Job 23:3. Och, of ik wist dat ik Hem vinden zou! Alsof hij zeide: Ik kan dat niet weten; hoe zou ik dan met Hem handelen? Want Hij is onzienlijk en onbegrijpelijk en een vrijwillig werkmeester, niet zijnde gehouden zich aan iemand te openbaren ten zijnen gevalle. Vergelijk boven, Job 9:11. Job 23.3 9.11 18) Als Hij De zin is, dat de oordelen Gods ons verstand teboven gaan, en waar men zich keert, dat men ze niet kan doorgronden. 19) weg, Dat is, mijn genegenheid, wil, bewegingen, voornemen, woorden, werken en ganse leven. Zie Gen. 6:12. Ge 6.12 20) beproeve Vergelijk boven, Job 7:18, en de aantekening. Job 7.18 21) als goud Dat is, ik zal rein en zuiver bevonden worden over hetgeen mijn vrienden mij opleggen, even gelijk het goud zuiver uit het vuur komt, als het daarin gelouterd is geweest. 22) Aan Zijn Hij geeft reden van hetgeen hij gezegd had in Job 23:10, en wederlegt de beschuldigingen van Elifaz; boven, Job 22:5. Job 23.10 22.5 23) gang Zie op het volgende woord weg. 24) vastgehouden; Dat is, ik heb zijn weg, dat is zijn geboden, gestadiglijk gevolgd. Vergelijk boven, Job 17:9. Job 17.9 25) weg Zie Gen. 18:19. Ge 18.19 26) Zijner lippen Dat is, door zijn lippen of mond uitgesproken; dat is, door zichzelven, of door zijn dienaren. 27) bescheiden deel Versta, het dagelijks gezet en verordend onderhoud mijns lichaams; dat is, zoveel mij daartoe nodig, of van God bescheiden is. Alzo Gen. 47:22; Spreuk. 30:8, en Spreuk. 31:15. Ge 47.22 Pr 30.8 31.15 28) weggelegd. Dat is, in goede bewaring der memorie gehouden, en als een waardigen schat in het binnenste mijns harten opgesloten, om daaraan te gedenken in al mijn doen en laten. Alzo Ps. 119:11; Spreuk. 2:1,7, en Spreuk. 7:1. Ps 119.11 Pr 2.1,7 7.1 29) Maar Alsof hij zeide: Ofschoon ik een goede conscientie heb, nochtans dewijl het Hem belieft mij aldus te bezoeken, wie kan er tegen? wie zal daarover rekenschap van Hem eisen? Zie boven, Job 9:12, en Job 11:10; Rom. 9:19. Job 9.12 11.10 Ro 9.19 30) iemand, Hebreeuws, enen. Of, gelijk sommigen, heeft Hij enig ding voor. 31) Zijn ziel Dat is, Hij zelf; te weten God. Alzo Lev. 26:30; Jes. 1:14. Le 26.30 Isa 1.14 32) wat over mij bescheiden is; Hebreeuws, mijn besluit, of bescheiden deel; te weten, der straffen, die Hij voorgenomen heeft over mij te zenden. 33) dingen Dat is, verborgen en toch rechtvaardige oordelen. 34) aanmerk het, Dat is, als ik betracht deze zijn grote macht, oneindelijke wijsheid en vreeslijke strengheid. 35) week gemaakt, Dat is, blode, zwak, teder, en als gebroken door al mijn lijden en door de vrees, die mij de grootheid zijner macht en majesteit indrukt. Zie dezelfde manier van spreken Deut. 20:3. De 20.3 36) uitgedelgd ben Dat is, niet weggenomen ben uit deze wereld door den dood. 37) voor de duisternis, Hebreeuws, van, of voor het aangezicht der duisternis; dat is, eer de duisternis over mij kwam; of vanwege; dat is, uit oorzaak der duisternis. Versta door deze het lijden en de ellende, waarin hij stak. Zie Gen. 15:12. Hij is verwonderd, dat hij door de grootheid zijns lijdens nog niet was gestorven. Ge 15.12 38) Hij Namelijk God. 39) van mijn aangezicht Dat is, van mijn kennis en wetenschap; teneinde ik mijn verdriet niet meer zien noch gevoelen zou. 40) de donkerheid Versta, de donkerheid des doods, die den stervende overkomt. Deze wordt van iemands aangezicht bedekt zolang hij haar niet ziet, dat is, niet sterft, maar in het leven behouden wordt, waarvan Job een afschuw had, boven, Job 3:23, en Job 6:8,9. Anders, en dat Hij van mijn aangezicht de donkerheid [niet] bedekt heeft; dat is, dat Hij van mij dit lijden niet weggenomen heeft, te weten door den dood, opdat ik hetzelve niet langer aanschouwen, noch lijden zou. Aldus is het woord niet uit het voorgaande lid van Job 23:17 hier weder ingevoegd; en het woord donkerheid in denzelfden zin als het voorgaande duisternis genomen. Job 3.23 6.8,9 23.17
Copyright information for
DutKant