Job 26:7

19) Hij

Namelijk, God.

20) noorden uit

Dat is, den hemel; die hier alzo van een deel genaamd wordt, omdat het land, waarin Job en zijn vrienden woonden, het noordelijke deel over zich gehad heeft, zijnde de hemel door de evenlijn in twee gelijke delen gedeeld, het noordelijke en het zuidelijke.

21) het woeste;

Versta, de gehele ruimte, die tussen den hemel en de aarde is.

22) aan een niet.

Zodat de aarde geen ondersteunsel heeft dan Gods overgrote macht. Zie Ps. 24:2, en Ps. 104:5, en Ps. 136:6.

Ps 24.2 104.5 136.6

Psalms 24:2

2) op de

Of, aan de zee‰n, en zo in het volggende, aan de rivieren.

3) zee‰n

Dat is, wateren. Zie Gen. 1:10. Dat wateren on der de aarde zijn, is bekend en blijkt Exod. 20:4, doch men kan dit alzo verstaan, dat God de aarde, of het droge, heeft doen uitsteken boven de wateren, die tevoren de aarde bedekten, en heeft ze voorts gegrondvest en als bebolwerkt, met, aan en op de wateren, die Hij [niettegenstaande dat zij vochtig en vloeiende, van nature onvast en daartoe ondienstig zouden zijn] maakt tot een zeer vast fondament des aardbodems, gelijk Hij het licht uit de duisternis voortbrengt; houdende alzo door zijne kracht water en aarde in hun verordineerde plaatsen. Zie verder Ps. 104:5,6,7,8, en Ps. 136:6, en verg. Job 26:7, en Job 38:4,6; Micha 6:2.

Ge 1.10 Ex 20.4 Ps 104.5,6,7,8 136.6 Job 26.7 38.4,6 Mic 6.2
Copyright information for DutKant