Job 27:15

28) overgeblevenen

Die van het zwaard en den honger overig zijn.

29) in den dood

Dat is, zij zullen zo in het graf geraken, dat hun gedachtenis mede zal begraven worden, als onwaardig en stinkende bij de mensen. Vergelijk Ps. 49:13.

Ps 49.12

30) niet wenen.

Te weten, in derzelver begrafenis, en dat om de gedachtenis van hun grote boosheid; of, omdat zij niet statelijk begraven zouden worden.

Psalms 78:64

79) priesters

Dit kan men bijzonderlijk verstaan van de zonen van den hogepriester Eli; 1 Sam. 4:11.

1Sa 4.11

80) weduwen

Door verbaasdheid en schrik, vanwege de overgrote algemene ellenden, die hunne zinnen van het gewone alzo aftrokken, dat zij daarop niet konden denken, of daartoe gewoonlijk tijd vinden. Zie 1 Sam. 4:19,20; Job 27:15; Ezech. 24:23.

1Sa 4.19,20 Job 27.15 Eze 24.23

Jeremiah 16:8

11) des maaltijds,

Anders: drinkhuis. Versta, waar men een vrolijken maaltijd of een gastmaal houdt; alsof God zeide: Gij zult met hunne droefenis en vreugde niet te doen hebben. Uit het voorgaande en volgende nemen sommigen deze beide bevelen, Jer. 16:5,8, als voorzeggingen van zulke menigte der doden en zulk een algemene ellende, en daarbij zulk een vloek Gods, dat er geen lust, tijd, noch gelegenheid zal zijn van rouw, noch vrolijkheid.

Jer 16.5,8

Ezekiel 24:22

56) gedaan heb;

Gij zult alsdan geen rouwteken kunnen tonen, vanwege den vloek Gods, en uwe verbaasdheid over de verschrikkelijke algemene ellenden en verwoestingen, die tempel, stad, land en het ganse volk zullen overkomen. Vergelijk hiermede zonderling Jer. 16:5,6,7,8, met de aantekening aldaar.

Jer 16.5,6,7,8

Amos 6:7

26) nu gevankelijk henengaan

Dat is, al haast. Zie Hos. 10:3.

Ho 10.3

27) onder de voorsten,

Hebr. in, of onder het hoofd; dat is, vooraan, in de spits der gevangenen zult gij de eerste en voorste zijn, gelijk gij in hoogheid en boosheid den voorgang hebt gehad. De voorste in straffen.

28) banket dergenen,

Anders: rouwmaaltijden, die zij met grote pracht, overdaad en wonderlijk bestuur plegen te houden. Zie Jer. 16:4.

Jer 16.4

29) weelderig zijn,

Gelijk in Amos 6:4.

Am 6.4

30) wegwijken.

Alle vreugde, dartelheid, pracht en overdaad zal ophouden en hen verlaten, en inplaats van die zal hen ellende en jammer aankleven en volgen.

Amos 6:10

37) de naaste vriend

Of, neef, bloedverwant, vriend; naar het gebruikt van het Hebr. woord.

38) een iegelijk van die opnemen,

Hebr. hem; dat is, een voorzeide verstorvene, de een na den ander.

39) hem

Het lichaam van den vertorvene, om de beenderen uit te brengen, ter begrafenis of om weg te werpen. Verg. Amos 8:3.

Am 8.3

40) verbrandt,

Hetwelk niet gebruikelijk was, dan in buitengewone toevallen en om bijzondere redenen, gelijk te zien is 1 Sam. 31:12. Doch naar sommiger mening, ook in tijden van zware pest, hetwelk op deze plaats niet kwalijk zou passen.

1Sa 31.12

41) binnen de zijden van het huis is:

Hebr. in; de zin is, in het binneste van het huis.

42) meer bij u?

Doden in het huis?

43) Niemand.

Of, het einde [is er]; dat is, zij zijn nu altemaal weg, daar is geen meer behouden.

44) Zwijg!

Murmureer niet tegen Gods oordelen, want de verstorvenen waren goddeloos. Verg. Amos 5:13, met de aantekening.

Am 5.13

45) zij waren niet om des HEEREN Naam te vermelden.

De verstorvenen. Anders: des HEEREN naam is niet te vermelden, of men moet dien niet vermelden. Waarmede te kenne zou gegeven worden de uiterste goddeloosheid dezer mensen, als die op het zwaarste geplaagd zijnde, evenwel niet zouden mogen lijden dat men des Heeren gedacht. Sommigen verstaan het van de algemene gewoonte van rouwklagen, of klaagliederen te gebruiken over de doden, in welke de naam des Heeren mocht gedacht worden. Verg. Amos 8:3.

Am 8.3
Copyright information for DutKant