Job 27:20

36) als wateren

Te weten, die met geweld ergens inbrekende, alles met zich wegrukken. Tegenheden en ellenden worden bij wateren vergeleken. Zie 2 Sam. 22:17, en boven, Job 22:11.

2Sa 22.17 Job 22.11

37) des nachts

Dat is, het ongeluk zal hem onvoorziens en met geweld overvallen. De schrikkelijke oordelen Gods geschieden dikwijls des nachts; Exod. 12:29, en Exod. 14:24; 2 Kon. 19:35; Jes. 15:1; Dan. 5:30; Matth. 25:6.

Ex 12.29 14.24 2Ki 19.35 Isa 15.1 Da 5.30 Mt 25.6

38) een wervelwind

Zie van deze gelijkenis breder Job 9:17, en Job 21:18.

Job 9.17 21.18

Psalms 83:15

27) Gelijk vuur

Zie dergelijke manieren van spreken Deut. 32:22.

De 32.22

28) de bergen

Versta, de bomen en heesters, die op de bergen staan. Of versta, de zwavelbergen die ook zelf branden.

Proverbs 10:25

57) Gelijk

Of, alzo haast de wervelwind voorbijgegaan is, zo is de goddeloze niet meer. De zin is dat de goddelozen zeer haastiglijk en schrikkelijk omkomen, gelijk alsof zij met een zeer snellen en geweldigen draaiwind van de wereld uitgerukt waren. Zie van dezelfde gelijkenis des onweders, Job 9:17, en boven Spreuk. 1:27.

Job 9.17 Pr 1.27

58) is een eeuwige

Dat is, staat onbewegelijk, te weten in zijn geloof, liefde, hoop, en vervolgens in een rechten welstand tot den einde toe. Vergelijk Ps. 125:1; Matth. 7:24,25.

Ps 125.1 Mt 7.24,25

Ezekiel 13:11

34) hij omvallen zal;

Te weten de lemen wand.

35) overstelpende plasregen zijn;

Versta hierdoor, en het volgende, het geweld der Chalde‰n, hetwelk zich over Jeruzalem en het gehele koninkrijk van Juda gruwelijk uitstorten zou. Dezelfde gelijkenissen worden ook elders gebruikt, zie Jes. 25:4; Jer. 47:2; onder Ezech. 38:22.

Isa 25.4 Jer 47.2 Eze 38.22

Ezekiel 13:13-14

38) [hem]

Te weten dien lemen wand.

39) om [dien] te verdoen.

Hebreeuws, tot vernieling.

40) ter aarde nederwerpen,

Hebreeuws, aan de aarde doen genaken.

41) zijn grond zal ontdekt worden;

Dat is, tot den grond tot zal hij uitgeroeid worden. Zie dezelfde manier van spreken Ps. 137:7; Micha 1:6; Habak. 3:13; vergelijk 2 Sam. 22:16.

Ps 137.7 Mic 1.6 Hab 3.13 2Sa 22.16

42) [de stad] vallen,

Namelijk Jeruzalem.

43) gij zult in het midden van haar omkomen;

Te weten gij Joden.

Amos 1:14

39) Rabba,

Zie 2 Sam. 11:1.

2Sa 11.1

40) haar paleizen verteren;

Van de stad Rabba, der Ammonieten hoofdstad.

41) gejuich

Of, [bazuinen] geklank, veldgeschrei, alzo in Amos 2:2.

Am 2.2

42) onweder

Van oorlog, dat hun door Gods zwaren toorn haastiglijk en schrikkelijk zal overvallen, gelijk een storm, wervel- of draaiwind. Zie Job 9:17; Spreuk. 1:27, en Spreuk. 10:25; Hos. 8:7, met de aantekening.

Job 9.17 Pr 1.27 10.25 Ho 8.7
Copyright information for DutKant