Job 3:20
34) Hij Namelijk, God, want hoewel Job den Heere tegenspreekt, zo wil hij nochtans deszelfs naam verschonen, tonende alzo dat de kracht der wedergeboorte hem nog intoomde. Zo moet met het woord God de zin der Heilige Schriftuur somtijds aangevuld worden. Zie Num. 23:20, onder, Job 16:7, en Job 20:4; Hab. 2:1; 1 Cor. 1:8; Hebr. 3:16, enz. Nu 23.20 Job 16.7 20.4 Hab 2.1 1Co 1.8 Heb 3.16 35) licht, Te weten, van den dag of der zon, of het licht; dat is, het leven, gelijk de volgende woorden verklaren. Vergelijk Ps. 56:14. Ps 56.13 36) den bitterlijk Hebreeuws, den bitteren van ziel; dat is, zeer innerlijk en smartelijk bedroefden. Vergelijk 2 Kon. 4:27, en zie de aantekening daarop. Hij verstaat degenen, die in dit leven veel ellende en verdriet zouden onderworpen zijn. 2Ki 4.27Job 30:18
38) de veelheid Te weten, die God tegen mij aanlegt om mijn lichaam met ongezondheid te ontstellen en te mismaken. 39) veranderd; Te weten, door de vlekken van etter en bloed, vloeiende uit mijn gezwellen en verzweringen. 40) Hij omgordt Namelijk, God. 41) kraag Hebreeuws, de mond. De zin is, gelijk het opperste en het hol des roks, waardoor het hoofd gestoken wordt, alzo omgordt de Heere mijn lichaam met smarten.Job 30:20
44) U, Namelijk, o God. 45) sta, Te weten, verwachtende uw hulp, of U biddende. 46) maar Gij acht Anders, en Gij merkt op mij, te weten, zonder barmhartigheid, gelijk in Job 30:21. Job 30.21
Copyright information for
DutKant