Job 30:19

42) slijk

Dat is, in de uiterste versmaadheid. Het woord slijk is in gelijken zin genomen Ps. 40:3, en Ps. 69:15; Micha 7:10.

Ps 40.2 69.14 Mic 7.10

43) aan stof

Zie Gen. 18:27, en de aantekening.

Ge 18.27

Psalms 44:25

Psalms 113:7

6) uit den drek verhoogt;

Of, uit den misthoop; dat is, van een kleinen en nederige stta, gelijk 1 Kon. 16:2. Uit den drek verheffen betekent hetzelfde, zo hier, gelijk 1 Sam. 2:8; Klaagl. 4:5. Zie de aantekening bij Ps. 22:30.

1Ki 16.2 1Sa 2.8 La 4.5 Ps 22.29

Isaiah 29:4

17) gij vernederd

O stad Jeruzalem; dat is, gij inwoners van Jeruzalem.

18) zachtkens

Stil, nederig, zwakkelijk, of uwe spraak zal diep en nederig zijn, gelijk dergenen, die in een put of gracht liggen. De zin is: Gij zult tot zulk een ellendigen staat gebracht worden, dat gij nauwelijks zult durven spreken of uw mond opendoen om u te beklagen. Anders: zal lager zijn dan het stof.

19) als van een tovenaar,

Of, van een tovergeest, waarzeggenden geest. De tovenaars en die vanwege den duivel dengenen, die hun om raad vragen, antwoorden, zijn gewoon denzelven stilletjes en onverstandiglijk te antwoorden, met een duistere verwarde stem, als uit een hol der aarde voortkomende. Zie Lev. 19:31, en Jes. 8:19.

Le 19.31 Isa 8.19

Isaiah 47:1

1) af,

Te weten van uw koninklijken stoel; alsof hij zeide: uw koninklijke staat, uwe pracht, uwe heerlijkheid, zal u nu haast benomen worden.

2) zit in het stof,

Of, zet u in het stof, gelijk die te doen plegen, die treuren vanwege enig groot leed, dat hun is overkomen. Zie Job 2:8,13.

Job 2.8,13

3) gij jonkvrouw,

Aldus noemt de profeet het koninkrijk der Babyloni‰rs, dat toen ten hoogste bloeide, en dewijl het tot dezen tijd toe nog van gene vijanden was overheerd geweest, daar het zeer hovaardig op was, zijnde een voorbeeld van het Babel des Nieuwen Testaments of het rijk van den Antichrist.

4) dochter van Babel!

Dat is, gij volk van Babel; zie 2 Kon. 19:21.

2Ki 19.21

5) er is geen troon

Of, waar geen stoel is, te weten geen koninklijke stoel of troon.

6) gij dochter der Chaldeen!

Dat is, Babylon, dat van de Chalde‰n bewoond wordt.

7) gij zult niet meer genoemd worden

De zin is, uw wellust, dartelheid, overdaad, zal haast een einde nemen en in een ellendigen bedroefden staat veranderen. Hebreeuws, gij zult niet toedoen, dat zij u zullen noemen.

Lamentations 3:29

63) Hij steke zijn mond

Dat is, hij werpe zichzelven zeer deemoediglijk ter aarde voor het aanschijn Gods, bekennende dat Hij hem met gerechtigheid al die ellende oplegt; vergelijk 1 Cor. 14:25; Job 42:6; Ps. 22:16,30; het tegendeel zie Ps. 73:8,9.

1Co 14.25 Job 42.6 Ps 22.15,29 73.8,9

64) Misschien is er verwachting.

Alsof hij zeide: Ofschoon ik geen uitkomst zie, alle middelen mij omstaande en de hand des Heeren dus zwaar op mij zijnde, nochtans zal ik hopen, vertrouwende dat God mij toch eindelijk zijne genade zal laten smaken. Het woord misschien betekent niet altoos twijfeling of onzekerheid, maar ook dikwijls ene vertroosting of aanporring in zwaarwichtige zaken; gelijk Joz. 14:12. Zie de aantekening Jo‰l. 2:14.

Jos 14.12 Joe 2.14
Copyright information for DutKant