Job 32

1) drie mannen op

Namelijk, Elifaz, Bildad en Zofar.

2) in zijn ogen

Dat is, in zijn eigen oordeel; zie boven, Job 18:3. Zo gevoelen de drie mannen van Job, te weten, dat hij zichzelven voor rechtvaardig hield; gelijk zij daarentegen ook geen stof vonden om te bewijzen dat Job onrechtvaardig, dat is een goddeloos mens en huichelaar was; want dat hij nevens anderen mede een zondaar was, had hij vrijuit bekend; boven, Job 14:4.

Job 18.3 14.4
3) ontstak de toorn

Namelijk tegen Job en zijn drie vrienden. Vergelijk de manier van spreken met Gen. 4:5, en Gen. 39:19.

Ge 4.5 39.19

4) Buziet,

Dat is, een der nakomelingen van Buz, den zoon van Nahor, den broeder van Abraham. Zie Gen. 22:21. Sommigen houden hem voor Bileam, waarvan zie Num. 22:5.

Ge 22.21 Nu 22.5

5) Ram;

Van dezen naam is verscheiden gevoelen. Vele menen dat Ram een bekorting des naams is voor Aram, den naam van een Syri‰r, van welken een huisgezin of geslacht der Syri‰rs, uit welke Elihu was, toegenaamd is. Anderen verstaan hier Ram, den vader van Aminadab, 1 Kron. 2:9,10, die ook Aram genaamd wordt, Matth. 1:4. Sommigen ook Abram, Gen. 11:27, die daarna Abraham genoemd werd; Gen. 17:5.

1Ch 2.9,10 Mt 1.4 Ge 11.27 17.5

6) ziel

Dat is, zichzelven. Zie 1 Kon. 19:4.

1Ki 19.4

7) meer rechtvaardigde dan God.

Dat had Job niet uitdrukkelijk gezegd, maar Elihu besloot dit hieruit, omdat Job met God gelijk in proces wilde treden, en meer bezig was met zijn oprechtheid te verdedigen dan Gods wijsheid en gerechtigheid de eer te geven.

8) geen antwoord vindende,

Te weten, om Job te wederleggen en te overtuigen.

9) verdoemden.

Te weten, van huichelarij en goddeloosheid.

10) op Job

En zijn vrienden.

11) in het spreken,

Hebreeuws, in de woorden; te weten om te vernemen of zij nog meer met elkander spreken zouden, of wanneer zij hun woorden eindigen zouden. De vrienden hadden ze ge‰indigd, Job 26, en Job de zijne met het einde van Job 31. Anders, Elihu had met Job gewacht op [hun] woorden; te weten, der drie vrienden.

12) omdat zij

Namelijk, Job en zijn drie vrienden.

13) minder van dagen,

Dat is, jonger van jaren. Zie boven, Job 30:1, en de aantekening.

Job 30.1
14) Ik zeide:

Te weten, bij mijzelven; dat is, ik dacht. Zie Gen. 20:11.

Ge 20.11

15) de dagen spreken,

Dat is, die bedaagd zijn; alzo in het volgende, veelheid der jaren voor degenen, die veel jaren hebben.

16) de geest,

Versta, den Geest Gods, gelijk uit de volgende woorden kan verstaan worden. De zin is, dat de wijsheid eigenlijk alleen is oorspronkelijk van God, niet van de oudheid der jaren, die menigmaal feilt. Anders, zekelijk is de geest, dat is de redelijke en verstandige ziel, in den mens, maar de adem, enz.; dat is, de rechte wijsheid komt alleen van de verlichting Gods.

17) maakt henlieden

Te weten, de mensen. Het is een verandering des getals; want hij had recht tevoren in Job 32:8 in het enkelvoudig getal gesproken. Zie boven, Job 24:18.

Job 32.8 24.18
18) groten

Dat is, de oude van jaren; zie boven, Job 30:1. De zin is, dat deze niet altijd wijs zijn, en niet eigenlijk noch voornamelijk door de oudheid.

Job 30.1
19) Hoor naar mij;

Hij spreekt Job toe.

20) ik zal

Te weten, die jonger ben van jaren.

21) op ulieder woorden;

Hij spreekt de drie vrienden van Job toe.

22) tot ulieder

Dat is, zo naarstiglijk en aandachtiglijk, dat ik geraakt ben tot in het begrip van al uw voorgestelde bedenkingen.

23) redenen

Te weten, waarmede gij Job zoudt mogen overtuigen.

24) Opdat gij

Sommigen vullen den zin der woorden aan met: Ik zeg dit, opdat gij niet zegt.

25) de wijsheid

Te weten, waarmede Job van ons overtuigd en beantwoord is. Deze wijsheid nu zou zijn dat God hem zijn lijden toegezonden had en niet een mens, en dewijl God rechtvaardig is en niemand ongelijk doet, voornamelijk als Hij zo vreeslijk straft, dat Job een goddeloos mens moet zijn.

26) geen mens.

Hebreeuws, niet een man.

27) hij tegen mij

Namelijk Job.

28) ulieder woorden

Namelijk, gij Elifaz, Bildad en Zofar.

29) Zij zijn ontzet,

Te weten, de drie vrienden van Job. Het schijnt dat hij, dit zeggende, zich gekeerd heeft tot de omstanders en toehoorders.

30) niet meer;

Te weten, op de redenen van Job.

31) verzet.

Dat is, afgeweerd en anderen overgelaten.

32) gewacht,

Te weten, op de antwoorden der drie vrienden van Job.

33) ook vertonen.

Alzo boven, Job 32:10.

Job 32.10
34) de geest

Versta, den ijver en goede genegenheid, die Elihu tot dezen handel had. Zie 2 Kon. 19:7.

2Ki 19.7

35) buiks

Dat is, van het innerste gemoed. Zie boven, Job 15:2. Alzo in Job 32:19.

Job 15.2 32.19
36) mijn buik

Versta dat het binnenste zijns gemoeds niet zonder schade zou zijn, indien hij verzweeg hetgeen hij over dezen handel bedacht had; gelijk de vaten scheuren en barsten, die, van nieuwen en sterken wijn vol zijnde, geen lucht hebben.

37) lederen zakken

Het Hebreeuwse woord betekent hier lederen zakken, waar men hier in voortijden den wijn in deed. Vergelijk Matth. 9:17.

Mt 9.17
38) voor mij

Dat is, verlichting krijge van de bedenking en bekommernis, komende uit mijn voorgaand aanhoren en stilzwijgen.

39) niemands aangezicht

Zie Lev. 19:15.

Le 19.15

40) geen bijnamen

Te weten, noch ten goede om hem te vereren met pluimstrijken, noch ten kwade om hem te versmaden met bittere vermaningen.

41) zou mijn

Te weten, indien ik zulks deed.

42) Maker

Dat is, God, die mij gemaakt en geschapen heeft. Zie boven, Job 4:17.

Job 4.17

43) wegnemen.

Dat is, doden en verderven.

Copyright information for DutKant