Job 33:18

33) zwaard

Het Hebreeuwse woord betekent een geweer, dat met werpen gebruikt wordt. Versta hierdoor, allerlei kwaad der ziel of des lichaams, tijdelijk of eeuwig. Vergelijk onder, Job 36:12.

Job 36.12

Job 33:20

36) Zodat

Anders, zodat zijn leven hem het brood doet verfoeien.

37) de begeerlijke

Hebreeuws, de spijs der begeerte; dat is, die men begeert, of waartoe men belust is, als men gezond is. Alzo vaten, of gereedschap der begeerte, 2 Kron. 32:27; het land der begeerte, Ps. 106:24; wijnstokken der begeerte, Amos 5:11.

2Ch 32.27 Ps 106.24 Am 5.11

Job 33:22

41) ziel

Dat is, zijn leven, gelijk terstond in het volgende verklaard wordt; zie Gen. 19:17.

Ge 19.17

42) die doden.

Dat is, die de mensen van het leven beroven.

Psalms 27:12

25) begeerte

Hebr. ziel; welk woord somtijds genomen wordt voor willen, begeerten, lust, voornemen. Zie Gen. 23:8; idem Ps. 41:3, en Ps. 78:18; Pred. 6:7,9; Jer. 15:1; Ezech. 16:27.

Ge 23.8 Ps 41.2 78.18 Ec 6.7,9 Jer 15.1 Eze 16.27

26) zijn

Waarvan Do‰g een was; 1 Sam. 22:9,10. Zie ook Ps. 35:11.

1Sa 22.9,10 Ps 35.11

27) uitblaast.

Versta, een ieder van hen, of een die de voornaamste is. Uitblaast; dat is, die niet snorkt dan van enkel geweld. Verg. deze manier van spreken met Hand. 9:1, en Ps. 10:5.

Ac 9.1 Ps 10.5

Psalms 107:9

12) dorstige ziel

Hebr. begerige, of begerende; te weten een dronk om den dorst te lessen; gelijk Jes. 29:8. Zie de aantekening bij Job 39:1.

Isa 29.8 Job 38.39

13) de hongerige ziel

Zie Ps. 65:5; Luk. 1:53. Zie ook de aantekening bij Job 18:12.

Ps 65.4 Lu 1.53 Job 18.12

Proverbs 23:2

4) zet

Dat is, bedwing uwe begeerlijkheid van onmatig te eten en te drinken, alsof uw keel met een mes daarvan afgeschrikt ware. Of, anders zoudt gij een mes aan uw keel zetten, enz.; dat is, gij zoudt u in het uiterste gevaar steken van lichamelijke krankheid, of enige andere grote zwarigheid, indien u de lekkere gerechten tot onmatigheid verlokten.

5) mes aan uw keel,

Anderen vertalen het Hebreeuws woord doornen, doch de zin komt op een uit.

6) gulzig mens zijt;

Hebreeuws, een heer der ziel; dat is van den lust en der begeerlijkheid. Versta, een die zeer graag en begerig is tot spijs en drank. Vergelijk Job 39:1, en de aantekening op het woord gretigheid. Anders: indien gij uws zelfs meester, of liefhebber zijt.

Job 38.39

Isaiah 56:11

Copyright information for DutKant