Job 35:13

32) ijdelheid

Dat is, de ijdele mensen, die ledig zijn van het rechte geloof en de ware godvruchtigheid. Alzo snoodheden voor snode mensen, Ps. 12:9; bedrog voor bedriegers, Spreuk. 12:24; valsheid voor valschaard, Spreuk. 17:4; begeerte voor begerige, Spreuk. 21:26. Zie ook boven, Job 24:20, en de aantekening op het woord onrecht.

Ps 12.8 Pr 12.24 17.4 21.26 Job 24.20

Jeremiah 25:17-20

27) woestheid,

Gelijk boven Jer. 25:9,11.

Jer 25.9,11

28) gelijk het is te dezen dage;

Vergelijk Deut. 4:20,38, en Deut. 8:18; 1 Kon. 8:24. Hieruit wordt door sommigen afgenomen dat Jeremia dit beschreven heeft ten tijde van de vervulling dezer profetie. Anders, als [of het ware] te dezen dage; dat is, het zal zo zekerlijk geschieden, alsof men het nu voor ogen zag. De aandachtige lezer kan ook vergelijken 2 Kron. 29:8.

De 4.20,38 8.18 1Ki 8.24 2Ch 29.8
29) Farao,

Zie Gen. 12:15, en onder Jer. 46.

Ge 12.15
30) gemengden hoop,

Hierdoor verstaan sommigen ene vermenging van allerlei nati‰n onder en door elkander wonende, zonder onderscheid of bepaling van steden of bijzondere grenzen. Alzo Jer. 25:24.

Jer 25.24

31) Uz;

Zie Gen. 10:23, en Job 1:1.

Ge 10.23 Job 1.1

32) koningen

Versta, kleine koningen, vorsten, gouverneurs, drosten, of hoofdbaljuwen. Vergelijk Jer. 47, en zie Richt. 3:3.

Jud 3.3

33) Askelon,

Steden der Filistijnen in de Schriftuur bekend.

34) overblijfsel van Asdod;

Omdat deze stad voor een goed deel bereids verdorven en verwoest was door een zeer langdurige belegering van den koning van Egypte, Psammetichus, die de vader was van Farao Necho, gelijk sommige histori‰n vermelden. Zie van Asdod 1 Sam. 5:1.

1Sa 5.1

Romans 2:26

56) de voorhuid

Dat is, degenen, die onbesneden zijn.

57) rechten der wet bewaart,

Of, rechtvaardigmakingen; dat is, hetgeen de wet tot rechtvaardigmaking vereist.

58) zijn voorhuid

Dat is, de stand van den onbesneden mens.

59) tot een besnijdenis gerekend worden?

Dat is, alzo gehouden worden alsof hij besneden ware, gelijk in Abraham te zien is eer hij besneden was, die nochtans niet door de wet, maar door het geloof is gerechtvaardigd, Rom. 4:10, waarmede hij de besnijdenis niet ten enenmale verwerpt, als zij nog niet afgedaan was,maar hij handelt hier met de Joden, die de leer der Farize‰n volgden en hunne gerechtigheid stelden in de onderhouding van den uiterlijken godsdienst. Anders was de besnijdenis in zichzelve een teken en zegel van de rechtvaardigmaking des geloofs, Rom. 4:11, en is met de andere ceremoni‰n en schaduwen door Christus vervuld en afgedaan; Col. 2:17.

Ro 4.10,11 Col 2.17
Copyright information for DutKant