Job 39:18

43) die drukken kan,

Hebreeuws, dat; dat is, elk een van die, te weten, eieren. Alzo in het andere lid van Job 39:18.

Job 39.15

Job 39:22

51) donder bekleden?

Versta hierbij, het briesen des paards, verenigd met geruis en onstuimigheid. Vergelijk Jer. 8:6.

Jer 8.6

Job 39:25

56) vreze,

Dat is, de dingen, die den mensen vrees plegen aan te jagen, als allerlei wapenen en krijgsgereedschap. Vrees voor dat te vrezen is; alzo Spreuk. 1:26, en Spreuk. 10:24; Jes. 66:4.

Pr 1.26 10.24 Isa 66.4

57) wederom

Hebreeuws, van het aangezicht des zwaards.

Job 41:3-4

6) zijn leden

Te weten, des leviathans. De Heere gaat voort in de beschrijving deszelven.

7) bevalligheid

Of, aangenaamdheid, of fraaiheid.

8) zijner gestaltenis.

Of, proportie, dispositie, maaksel; te weten, waarin al de leden, door grote wijsheid, zeer kunstiglijk en aardiglijk samengevoegd zijn.

9) het opperste

Hebreeuws, het aangezicht zijns kleeds. Velen verstaan hierdoor de zee, met welke hij bedekt is. En de zin zou zijn, dat geen mens hem uit de zee, waarmede hij als met een deksel bekleed is, op het land kan uittrekken, om daarmede te doen wat hij wilde. Anderen verstaan door het opperste kleed de huid of schubben, welke geen mens hem zou kunnen of durven aftrekken.

10) dubbelen

Dat is, met een zeer sterken breidel.

11) [hem]

Te weten, om hem dien in den muil te leggen, en hem zo te breidelen. Job 41:5 brengt dezen zin mede.

Job 41.14

Job 41:27

Job 41:29

Copyright information for DutKant