Job 41:1

1) koen,

Hebreeuws, wreed, fel, gruwzaam.

2) hem opwekken zou;

Den leviathan. Zie van dien boven, Job 40:20.

Job 41.1

3) wie is dan

Zo de mensen het gezicht van zulk een beest niet verdragen kunnen, hoe zullen zij mijn majesteit verdragen om tegen mij te twisten.

Psalms 74:14

32) koppen

Dat is, de grote kop, die inplaats van velen is; gelijk de olifant behemoth, dat is beesten genoemd wordt; omdat het een zeer groot beest is. Job 40:10, enz. Of, versta door de koppen Farao's oversten.

Job 40.15

33) leviathans

Dat is, van het grote vreeslijke zeegedierte, of den zeedraak, waarbij Farao hier vergeleken wordt en andere grote tirannen; Jes. 27:1. Verg. ook Ezech. 29:3,4,5, en Ezech. 32:2. Zie van den Leviathan Job 40:20, enz.

Isa 27.1 Eze 29.3,4,5 32.2 Job 41.1

34) aan het

Dat is de vogelen en wilde dieren, die de dode lichamen der verdronken Egyptenaars, aan land of aan den oever gedreven zijnde [Exod. 14:30] hebben opgegeten. Alzo worden mieren, sprinkhanen, konijnen, enz, een volk en natie genoemd; Spreuk. 30:25,26; Joel 1:6. Anders kan men het ook alzo verstaan dat God zijn volk der Egyptenaren roof in de woestijn tot hun onderhoud gegeven heeft. Verg. Deut. 31:17, en Num. 14:9, met de aantekeningen.

Ex 14.30 Pr 30.25,26 Joe 1.6 De 31.17 Nu 14.9
Copyright information for DutKant