Job 42:11

25) broeders,

Dat is, bloedvrienden en die hem in maagschap bestonden. Zie Gen. 24:27.

Ge 24.27

26) die hem te voren

Dat is, zijn goede bekenden, met wie hij gemeenzaamlijk tot onderhouding van goede vriendschap verkeerd had.

27) aten brood

Zie Gen. 31:54.

Ge 31.54

28) beklaagden

Zie boven, Job 2:11.

Job 2.11

29) kwaad,

Versta, het kwaad der straf en kastijding. Zie Gen. 19:19.

Ge 19.19

30) stuk gelds,

Zie Gen. 33:19.

Ge 33.19

31) gouden

Anders, een gouden oorring. Zie Gen. 24:22.

Ge 24.22
Copyright information for DutKant