Job 5:20

39) van het geweld

Hebreeuws, van de handen des zwaards; dat is, van het geweld van den oorlog, of der wapenen; alzo Ps. 63:11; idem, van de hand des grafs, Ps. 49:16; van de hand des striks, Ps. 141:9, nog van de hand des grafs, Hos. 13:14; alzo van de hand des leeuws en des beers, 1 Sam. 17:37; van de hand des honds, Ps. 22:21, enz.

Ps 63.10 49.15 141.9 Ho 13.14 1Sa 17.37 Ps 22.20

Psalms 22:16

23) kleeft

Zodat ik kommerlijk spreek. Zie Job 29:10. Ps. 137:6. Ezech. 3:26. of vanwege droogte en groten dorst. Zie Joh. 19:28.

Job 29.10 Ps 137.6 Eze 3.26 Joh 19.28

24) des doods.

Dat is, in zulken staat, dat ik ben als een dode, dien men zal mogen begraven. Sommigen houden het voor ene gelijkenis, genomen van kampioenen, die uitgeworsteld hebbende en gans krachteloos geworden zijnde, in het stof, als doden, daarheen vallen.

Psalms 22:21

29) ziel

Dat is, mijn persoon, of leven, en zo in het volgende. Zie Gen. 12:5; Gen. 19:17.

Ge 12.5 19.17

30) zwaard,

Dat is, van dezen scherpen en bitteren strijd, dit vijandiglijk en dodelijk geweld, deze wrede vervolging en verwonding, ja den dood zelf; gelijk het woord zwaard somtijds genomen wordt voor al zulke gevolgen van zwaard en oorlog. Zie Jer. 25:16,27,29. Ezech. 38:21, enz.

Jer 25.16,27,29 Eze 38.21

31) eenzame

Of, enige, eenlijke; dat is, mijne ziel, die, als een enig kind, [wwarvan dit woord ook elders gebruikt wordt, gelijk Gen. 22:2. Richt. 11:34. enz.] alleen en van alle hulp ontbloot is. Alzo wordt het Hebr. woord ook gebruikt Ps. 35:17. Verg. Ps. 25:16; Ps. 68:7.

Ge 22.2 Jud 11.34 Ps 35.17 25.16 68.6

32) geweld

Hebr. van de hand. Zie Job 5:20. honds; dat is, der honden, zie Ps. 22:17. Men kan hier en in het volgende vers. ook verstaan den duivel, die een vorst dezer wereld genoemd en bij een briesende leeuw vergeleken wordt, Joh. 14:30. Ef. 6:12. 1 Petr. 5:8. Zie het volgende Ps. 22:22.

Job 5.20 Ps 22.16 Joh 14.30 Eph 6.12 1Pe 5.8 Ps 22.21

John 14:30

61) niet meer veel

Namelijk v¢¢r mijnen dood.

62) de overste dezer

Dat is, de duivel; Joh. 12:31.

Joh 12.31

63) komt, en heeft

Namelijk om door zijne werktuigen mij te vangen en te doden.

64) aan Mij niets.

Grieks in mij; dat is, zal door mijn dood tot zijn voornemen niet komen, maar daarentegen al zijn macht verliezen; Hebr. 2:14.

Heb 2.14

Ephesians 6:12

21) niet tegen

Namelijk alleen, of voornamelijk. Want ook de wereld en ons eigen vlees leveren ons gedurigen strijd; maar onze voornaamste vijand, die ook de wereld en ons vlees daartoe gebruikt, is de Satan. Zie 1 Petr. 5:8.

1Pe 5.8

22) vlees en bloed,

Dat is, zwakke mensen, gelijk wij ook zelf zijn. Zie Matth. 16:17; Gal. 1:16.

Mt 16.17 Ga 1.16

23) overheden,

De apostel geeft hier den Satan en zijnen engelen deze titels, niet omdat zij van God tot rechte oversten en regeerders der wereld gesteld zijn, gelijk God den dienst der goede engelen dikwijls gebruikt, Ef. 1:21, en Ef. 3:10, maar omdat zij hunne macht, die de goede engelen van God hebben, en dezen door hunnen val verloren hebben, nochtans als tyrannen met list en geweld over de verdorven en boze wereld nog gebruiken; en dat door een rechtvaardig oordeel Gods hun hetzelve, tot straf der kwaden en een oefening der goeden, voor enen tijd wordt toegelaten. Zie 2 Cor. 4:4; 2 Thess. 2:9,10. Zie ook de aantekeningen Ef. 2:2.

Eph 1.21 3.10 2Co 4.4 2Th 2.9,10 Eph 2.2

24) der duisternis

Zo wordt het rijk des Satans genaamd, omdat hij door onkennis of onwetendheid van God en Zijn woord de mensen tot allerlei zonden en boosheden brengt. Zie Hand. 26:18; Col. 1:13.

Ac 26.18 Col 1.13

25) de geestelijke boosheden

Grieks, de geestelijke der boosheid; dat is, geesten, die tot alle boosheid zijn genegen, en de mensen daartoe ook zoeken te brengen.

26) in de lucht.

Grieks, in de hemelse, of, overhemelse plaatsen; en wordt dit woord hier anders verstaan dan in de andere plaatsen van dezen brief, omdat de lucht somwijlen hemel wordt genaamd, Lev. 26:19; Matth. 6:26, en de apostel noemt hier voor, Ef. 2;2, den Satan uitdrukkelijk den overste der macht van de lucht; want dat de Satan gene plaats noch macht meer heeft in den rechten hemel, blijkt uit 2 Petr. 2:4; Jud.:6; Openb. 12:8, enz.

Le 26.19 Mt 6.26 2Pe 2.4 Re 12.8

1 Peter 5:8

13) verslinden;

Dat is, tot een val of afval brengen en daardoor tot het verderf.

Copyright information for DutKant