Job 6:19

38) reizigers

Hebreeuws, paden. Versta door dezen de scharen en hopen der lieden, reizende op de gemene wegen en straatbanen. Vergelijk Gen. 37:25; Richt. 5:6; idem onder, Job 31:32; Jes. 21:13. In de volle manier van spreken worden zij genaamd, die over weg gaan; Jes. 33:8.

Ge 37.25 Jud 5.6 Job 31.32 Isa 21.13 33.8

39) Thema

Zo wordt Arabi‰ genoemd, omdat het bewoond was van de nakomelingen van Thema, den zoon van Isma‰l, Gen. 25:15, die te onderscheiden is van Theman, een zoon van Ezau, naar welken Elifaz vernoemd wordt, Job 2:11.

Ge 25.15 Job 2.11

40) zien ze,

Te weten, die stromen en beken, meenden, daarin water tot lafenis en verversing te vinden, maar werden bedrogen. Zien is hier iets met grote begeerte verlangen, gelijk Ps. 34:6, en Ps. 92:12.

Ps 34.5 92.11

41) wandelaars

Hebreeuws, de wegen, of gangen. Vergelijk de voorgaande aantekening op het woord reizigers.

42) Scheba

Zie boven, Job 1:15.

Job 1.15

Job 8:18

31) [God]

Of, de verslinder, welke God is, die de goddelozen uitroeit.

32) hem verslindt

Te weten, den goddelozen huichelaar, die bij een groenenden boom vergeleken wordt.

33) zijn plaats,

Te weten, waar de stam des booms was. Versta, de woning, den staat, de heerlijkheid en regering van den goddeloze. Vergelijk onder, Job 18:21, en Job 27:21, en de aantekening.

Job 18.21 27.21

34) zal zij hem

Te weten, de plaats, dat is de inwoners derzelve. Zie boven, Job 7:10.

Job 7.10

35) loochenen,

Dat is, hij zal zo uitgeroeid worden, dat men niet zal bekennen noch gedachtig wezen dat hij daar ooit geweest was.

Job 20:9

15) zal het niet

Hebreeuws, zal niet toedoen; dat is, zal hem niet meer zien. Vergelijk Gen. 8:10.

Ge 8.10

16) zijn plaats

Dat is, hij zal in zijn plaats niet meer gezien of gevonden worden. Zie boven, Job 7:10.

Job 7.10

Psalms 37:10

15) weinig

Hij zal maar een korte tijd de vromen kwellen. Zie Ps. 30:6.

Ps 30.5

16) plaats

Waar hij stond, bloeiende als een schone boom, onder, Ps. 37:35,36.

Ps 37.35,36

17) hij zal

Of, zij; te weten, zijne plaats; dat is zijne woning, hijzelf met al zijn staat en heerlijkheid. Zie Job 7:10. met de aantekening.

Job 7.10
Copyright information for DutKant