Joel 2:32

101) geschieden,

Onder al de voorzegde beroerten.

102) al

Hetzij Joden of heidenen; Rom. 10:12,13.

Ro 10.12,13

103) Naam des HEEREN zal aanroepen,

Dat is, die den Heere recht dient, en in al deze zwarigheden zijn toevlucht tot Hem neemt door gelovige gebeden.

104) behouden worden;

Of, uitgered, bevrijd, en vervolgens behouden worden, van zonde, duivel en dood; en, ofschoon hij in lichamelijke ellenden mocht worden betrokken, of om Christus' naam lijden en sterven, zal hij toch hier een genadigen God in den Messias en een bestendigen troost in leven en sterven, en hierna de eeuwige zaligheid hebben.

105) Sions

Dat is, daar zal behoudenis en zaligheid zijn alleen in de ware kerk, die te dien tijde binnen Jeruzalem op den berg Zion tot den godsdienst placht te vergaderen. Zie Ps. 2:6.

Ps 2.6

106) gezegd heeft;

Tot of door mij en andere zijne profeten; [alzo in Joel 3:8], en dienvolgens zal het zekerlijk alzo geschieden, ofschoon het ten aanzien van des mensen verdiensten en krachten gans onmogelijk is.

Joe 3.8

107) en dat,

Of, te weten,. Zie van zulk een gebruik der Hebr. letter Vau, Jer. 17:10; idem Richt. 7:24; 1 Sam. 17:40, en 1 Sam. 28:3, en Joel 2:12.

Jer 17.10 Jud 7.24 1Sa 17.40 28.3 Joe 2.12

108) overgeblevenen,

De voorzegde behoudenis en ontkoming zal zijn bij degenen, die God naar de verkiezing der genade in de algemene verderving, afval en verstoktheid der wereld, voor zich zal bewaren en doen overblijven; verg. Jes. 10:22; Rom. 9:27, en Rom. 11:4,5,7, enz. Anders: mitsgaders de overgeblevenen; verstaande hier, de gelovige heidenen, en in het voorgaande de gelovige Joden.

Isa 10.22 Ro 9.27 11.4,5,7

109) roepen.

Dat is, naar zijn vrij, genadig welbehagen door zijn Woord en Geest krachtig zal trekken en brengen tot de zalige gemeenschap van den Heere Christus en van zijne kerk, beide uit Joden en heidenen; zie Joh. 6:44,65, en Joh. 10:16; Hand. 2:39; Rom. 8:30, en Rom. 9:23,24, enz.

Joh 6.44,65 10.16 Ac 2.39 Ro 8.30 9.23,24

Joel 3:21

53) bloed reinigen,

Dat is, Ik zal hen volkomenlijk heiligen, hen zuiverende van alle zondige onreinheid, dat Ik tevoren [in dit leven] niet volkomenlijk had gedaan. Verg. Ezech. 16:6,9; Hos. 12:15, met de aantekening, en zie Joel 3:17. Sommigen duiden het op Gods genade aan de heidenen, die tevoren van Gods verbond vervreemd waren, Ef. 2:12. Anders: Ik zal hun bloed onschuldig verklaren, [dat] Ik niet onschuldig verklaard had; dat is, Ik zal alsdan door mijn oordeel doen blijken dat zij onschuldig om het leven zijn gebracht, die om mijnentwil gedood zijn, waar Ik tevoren mijn toorn opgeschort en mij dan stilgehouden had. Verg. Openb. 6:10, en zie Joel 3:19.

Eze 16.6,9 Ho 12.14 Joe 3.17 Eph 2.12 Re 6.10 Joe 3.19

54) wonen op Sion.

Verg. Ezech. 48:35; Zach. 2:10,11; Openb. 21:3,22, en Openb. 22:3.

Eze 48.35 Zec 2.10,11 Re 21.3,22 22.3
Copyright information for DutKant