Joel 3:4

11) wat hebt gij met Mij te doen,

Dat gij mijn volk, heiligdom en land zo vijandelijk hebt behandeld? Hebben Ik of zij u iets misdaan, dat gij zoudt mogen voorgeven zulks te willen wreken? In jet minste niet, wil God zeggen, het is louter goddeloze haat en vijandschap, die gij hebt en voert tegen mij, wien het kwaad raakt en aangaat; dat men mijne kerk aandoet. Anders: watzijt gij bij mij? of wat wilt gij tegen mij? dat is, wat zoudt gij dan ook bij mij gelden, dewijl gij mijn volk zo snood en schandelijk behandelt? of, wat zoudt gij toch tegen mij vermogen? Hebr. wat gij lieden mij, of met, bij, tegen mij?

12) Tyrus en Sidon,

Verg. Amos 1:7,8,9. De Tyri‰rs, Sidoni‰rs en Filistijnen waren het naast gelegen aan het Joodse land, langs de kusten van de Middellandse zee, en zeer bittere vijanden van Gods volk. Doch onder dezen moet men alle vijanden der kerk verstaan, gelijk ook de straf, die hun voorzegd wordt, den vijanden in het algemeen is rakende; alzo worden door Moab alle andere vijanden der kerk verstaan, Jes. 25:10, en in Joel 3:19, door Egypte en Edom, en door Edom alleen. Zie Obadja enz.

Am 1.7,8,9 Isa 25.10 Joe 3.19
Copyright information for DutKant