John 1:12

29) macht gegeven

Of, recht en waardigheid.

30) kinderen Gods

Of, dat zij kinderen Gods geworden zijn.

John 1:14

33) vlees

Dat is, een waar mens, ons in alles gelijk, Hebr. 2:17, doch zonder zonde, Hebr. 4:15. Zie Jes. 40:5; Jo‰l. 2:28.

Heb 2.17 4.15 Isa 40.5 Joe 2.28

34) geworden, en

Namelijk niet door verandering of vermenging, maar door aanneming der menselijke natuur, in enigheid des persoons, Gen. 2:7; 1 Cor. 15:45, gelijk verklaard wordt Fil. 2:7; Hebr. 2:14,16.

Ge 2.7 1Co 15.45 Php 2.7 Heb 2.14,16

35) gewoond (en

Grieks een tabernakel gehad; dat is, voor een tijd onder ons gewandeld en verkeerd.

36) Zijn heerlijkheid

Dat is, klare tekenen Zijner goddelijke majesteit, zo in Zijn doop en wonderwerken, Joh. 2:11, als in Zijne verandering op den berg en in Zijne opstanding.

Joh 2.11

37) als des Eniggeborenen

Dat is, zoals dien toebehoorde en betaamde, die van den Vader van eeuwigheid onuitsprekelijker wijze is geboren, Spreuk. 8:24; Micha 5:2.

Pr 8.24 Mic 5.3

38) vol van genade

Zie hiervan Joh. 1:17.

Joh 1.17

1 John 3:1

1) hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, [namelijk] dat

Of hoedanige; dat is, hoe grote weldaad Zijner liefde jegens ons. Hij spreekt zo om aan te wijzen de eerste oorzaak onzer gelukzaligheid; 1 Joh. 4:10.

1Jo 4.10

2) kinderen Gods

Namelijk door genadige aanneming tot kinderen en erfgenamen van God, daar wij tevoren kinderen des toorns waren. Zie Hos. 1:10; Rom. 8:14,15,16,17. Zie ook Ef. 1:5, en Ef. 2:3.

Ho 1.10 Ro 8.14,15,16,17 Eph 1.5 2.3

3) genaamd worden.

Dat is, zonden zijn, namelijk zo dat wij den naam met de zaak hebben, 1 Joh. 3:2. Zie dergelijke Luk. 1:32.

1Jo 3.2 Lu 1.32

4) kent ons

Namelijk voor kinderen Gods.

5) de wereld niet,

Dat is, de wereldse en ongelovige mensen; de menigte dergenen die buiten Christus zijn.

6) Hem niet kent.

Namelijk God, die onze Vader is; Joh. 16:3.

Joh 16.3
Copyright information for DutKant