John 1:3

5) gemaakt, en

Grieks geworden; dat is geschapen.

6) zonder Hetzelve

Want de Vader heeft met en door den Zoon de wereld geschapen; Joh. 5:18,19.

Joh 5.18,19

7) geen ding gemaakt,

Grieks ook niet een ding.

Colossians 1:16

34) door Hem zijn

Grieks in Hem; dat is, door Hem als een medewerker des Vaders, gelijk aan het einde van Col. 1:16 verklaard wordt. Zie ook Joh. 1:3, en Joh. 5:19.

Col 1.16 Joh 1.3 5.19

35) tronen, hetzij

Deze namen worden hier den engelen in den hemel gegeven, omdat God hen als koningen, [welken eigenlijk de tronen toekomen] prinsen, overheden en machtigen dikmaals gebruikt in het regeren van landen en koninkrijken, gelijk bij Dani‰l, Zacharias en andere profeten te zien is. Zie ook Ef. 1:21, en Ef. 3:10.

Eph 1.21 3.10

36) tot Hem geschapen;

Dat is, om Zijnentwil, opdat Hij een erfgenaam en Heere zou zijn ook van al dezen. Zie Hebr. 1:2. Of, tot Zijne eer, gelijk tot de eer des Vaders en des Heiligen Geestes. Zie Joh. 5:23; Rom. 11:36.

Heb 1.2 Joh 5.23 Ro 11.36

Hebrews 1:3

10) het afschijnsel

Namelijk in wien de gehele heerlijkheid des Vaders, dat is Zijn Goddelijk wezenen Goddelijke eigenschappen, volkomen zijn, en als in een uitgedrukt beeld voor ogen gesteld worden. Hetwelk enigen verstaan van Christus naar Zijn menselijke natuur, waarin Hij door Zijn leer, werken en wonderdaden, de wijsheid, rechtvaardigheid, almachtigheid en grondeloze barmhartigheid Gods ons ten volle heeft geopenbaard, zoals Joh. 1:14,18, en Joh. 14:9,10,11, ook wordt aangewezen. Doch waar deze titels hier den Zoon Gods worden gegeven als Schepper en Onderhouder aller dingen, hetwelk Hem naar Zijn Goddelijke natuur alleen toekomt, zo moeten deze twee titels van Christus verstaan worden voorzover Hij de eeuwige Zoon Gods is, en een licht van het eeuwige licht, van ‚‚n wezen en heerlijkheid met den Vader, nochtans van de zelfstandigheid des Vaders onderscheiden, door wien de Vader Zijn werkingen uitvoert, en eigenschappen betoont, zoals de zon door haar licht de hare.

Joh 1.14,18 14.9,10,11

11) het uitgedrukte

Of afdruksel. Omdat de persoon des Zoons den persoon des Vaders volkomenlijk afbeeldt, gelijk een afdruk van het zegel. Waarom Hij ook het beeld des onzienlijken Gods wordt genoemd; Col. 1:15.

Col 1.15

12) Zijner zelstandigheid,

Grieks hypostaseos; dat is, der zelfstandigheid, of persoon, waardoor de persoon des Vaders wordt verstaan, voorzover Hij van den Zoon is onderscheiden, en van Zichzelf en in Zichzelf bestaat, en als een oorsprong is van den persoon des Zoons, door ene eeuwige en onuitsprekelijke generatie (voortbrenging). Zie Spreuk. 8:22, enz.; Micha 5:1; Joh. 1:14,18.

Pr 8.22 Mic 5.2 Joh 1.14,18

13) draagt

Dat is, ondersteunt of onderhoudt of doet bestaan; Col. 1:17.

Col 1.17

14) door het woord

Dat is, door Zijn almachtigen wil of bevel; Ps. 33:9.

Ps 33.9

15) nadat Hij

Dit is een nieuwe reden, waarom de Zoon Gods tot een erfgenaam en Heere van alles is gesteld, namelijk omdat Hij de reinigmaking onzer zonden heeft teweeggebracht, toen Hij het vlees heeft aangenomen, en zichzelf door den eeuwigen Geest Zijn Vader als onzen enigen hogepriester onstraffelijk heeft opgeofferd, en daarvoor ter rechterhand Gods, als onze eeuwige Koning, is gesteld, waarover in Hebr. 2,5 breder zal worden gehandeld.

16) is gezeten

Hiervan zie de verklaringen op Ef. 1:20; 1 Cor. 15:25, en elders.

Eph 1.20 1Co 15.25
Copyright information for DutKant