John 10:14

25) de Mijnen, en

Namelijk schapen, dat is, mijn uitverkoren gelovigen.

Romans 8:29

79) te voren gekend heeft,

Namelijk voor de Zijnen, gelijk Joh. 10:14,27. Dat is, die Hij van eeuwigheid in Christus heeft verkoren ten eeuwigen leven; Rom. 11:2; Ef. 1:4; 1 Petr. 1:2, en hierna Rom. 8:33.

Joh 10.14,27 Ro 11.2 Eph 1.4 1Pe 1.2 Ro 8.33

80) den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn,

Namelijk niet alleen in het lijden, maar ook inzonderheid in de heiligmaking en verheerlijking, die daarna zal volgen; 1 Cor. 13:12, en 1 Cor. 15:48, en 2 Cor. 3:18.

1Co 13.12 15.48 2Co 3.18

1 Corinthians 13:12

46) nu door een

Namelijk zolang wij in dit leven zijn.

47) spiegel

Dat is, tussen onze tegenwoordige kennis, en die wij na dit leven zullen hebben, is zodanig een onderscheid, als daar is, wanneer iemand het beeld van het aangezicht eens anderen in een spiegel ziet, en wanneer hij het aangezicht zelf aanschouwt.

48) in een duistere rede,

Gr. in een raadsel; dat is, zulk onderscheid is er ook, als wanneer iemand iets duister voorstelt in de wijze van een raadsel, en wanneer hij hetzelfde doet met klare, eigen en duidelijke woorden.

49) aldan [zullen wij

Namelijk in het toekomende leven.

50) zien]

Dat is, kennen, namelijk God en alle goddelijke zaken.

51) aangezicht tot aangezicht;

Dat is, klaar en volmaakt. Zie 1 Joh. 3:2.

1Jo 3.2

52) nu

Namelijk in dit leven.

53) ken ik ten dele, maar

Dat is, ook ik zelf, hoewel ik een apostel ben en opgenomen geweest in den derden hemel, en daar gehoord heb onuitsprekelijke woorden; 2 Cor. 12:4.

2Co 12.4

54) alsdan zal ik kennen gelijk

Namelijk in het toekomende leven.

55) gekend ben.

Namelijk van God, die mij volkomen kent, mij liefheeft, voor den Zijne erkent, en door deze Zijne liefde dezelfde kennis mij zal geven.

Galatians 4:9

34) God kent,

Dat is, den waren God, die van nature en naar zijn wezen God is.

35) ja, veelmeer

Dit doet de apostel daarbij, om aan te wijzen dat zij deze kennis niet hebben uit zichzelven, door kloekheid huns verstands, maar door de genade Gods, door welke Hij hun is voorgekomen en hen tot deze kennis gebracht heeft.

36) gekend zijt,

Namelijk voor de Zijnen. Zie Matth. 7:23; 2 Tim. 2:19. Dat is, die God uit enkel barmhartigheid verwaardigd heeft met Zijne kennis te verlichten. Zie ook 1 Cor. 8:3, en 1 Cor. 13:12.

Mt 7.23 2Ti 2.19 1Co 8.3 13.12

37) hoe keert gij u

Dat is, wilt u niet keren.

38) wederom

Namelijk van de ene dienstbaarheid tot de andere; van de dienstbaarheid der afgoden tot de dienstbaarheid der ceremoni‰n.

39) tot de zwakke

Dat is, tot de ceremoni‰n en de leer der wet, die gene macht hebben om u daardoor te rechtvaardigen. Zie Hebr. 7:18,19.

Heb 7.18,19

40) wederom

Namelijk gelijk gij tevoren de afgoden diende.

41) van voren aan

Of, van boven af.

42) wilt dienen?

Dat is, tot dienstbaarheid derzelve u begeven, omdat gij namelijk de leer der valse apostelen wilt volgen.

Copyright information for DutKant