John 10:30

46) een.

Namelijk in wezen en macht; gelijk de rede van Christus klaarlijk medebrengt, en de Joden het ook alzo verstonden, Joh. 10. 33, en Christus zelf nader verklaart, Joh. 10:36.

Joh 10.33,36

John 10:38

59) in Mij is,

Dat is, dat Ik en de Vader ‚‚n zijn, gelijk Joh. 10:30.

Joh 10.30

John 14:9-10

17) Ben Ik zo

Namelijk met mijne leer en werken zo dikwijls getoond hebbende wie Ik ben.

18) gezien heeft,

Dat is, recht gekend heeft.

19) den Vader gezien;

Namelijk in mijn persoon, dewijl de Vader en Ik van ‚‚n wezen en macht zijn; Joh. 10:30.

Joh 10.30
20) De woorden,

Dat is, mijne leer. Zie Joh. 7:16.

Joh 7.16

21) blijft,

Of, woont; namelijk als zijnde eenswezens met mij.

22) doet de werken.

Namelijk in mij en door mij.

Copyright information for DutKant