John 12:20

22) Grieken uit

Welke geweest zijn, •f onbesneden heidenen, die ook mochten komen in het voorste deel des tempels, om te bidden, 1 Kon. 8:41,42, •f Joden onder de Grieken wonende, •f Jodengenoten uit de heidenen bekeerd, gelijk de Moorman was, Hand. 8:27,28.

1Ki 8.41,42 Ac 8.27,28

Romans 1:16

32) ik schaam mij des Evangelies van Christus niet;

Of, ik schroom niet; dat is, ik zoek mij niet te ontslaan, of te onttrekken van het verkondigen des Evangelies, gelijk men doet van zaken, waarover men zich schaamt.

33) een kracht Gods tot zaligheid

Dat is, een krachtig middel van God daartoe verordineerd, gelijk 1 Cor. 1:18.

1Co 1.18

34) eerst den Jood,

Want het Evangelie moest eerst den Joden en daarna den heidenen verkondigd worden; Hand. 13:46.

Ac 13.46

Romans 2:9

22) Verdrukking en benauwdheid

Dat is, helse pijnen en smarten, die door Gods rechtvaardigen toorn hun zullen toegezonden worden.

James 1:1

1) een dienstknecht van God

Zie de aantekeningen op den titel.

2) een dienstknecht van God

Namelijk in den dienst van het apostelschap; zie Rom. 1:1; Filipp. 1:1; 2 Petr. 1:1; Jud.:1; Openb. 1:1.

Ro 1.1 Php 1.1 2Pe 1.1 Re 1.1

3) aan de twaalf stammen,

Namelijk der Isra‰lieten of Joden, die in twaalf stammen of geslachten waren verdeeld; namelijk die onder hen het Evangelie hadden aangenomen. Zie Gen. 49:28; Exod. 24:4; Joz. 3:12; Hand. 26:7.

Ge 49.28 Ex 24.4 Jos 3.12 Ac 26.7

4) de verstrooiing zijn:

De Isra‰lieten of Joden, zijn dikwijls buiten hun vaderland in andere landen verstrooid, de tien stammen door de Assyri‰rs en de twee door de Babyloni‰rs, die daarna wel wedergebracht zijn, doch enigen zijn in de verstrooiing gebleven; waarvan zie nader Hand. 2:5, en eindelijk zijn ze geheel verstrooid door den oorlog der Romeinen onder Vespasianus en Titus; in welke verstrooiing zij gebleven zijn tot dezen tijd toe. Deze laatste verstrooiing schijnt nog niet geschied te zijn, toen deze brief geschreven is; zodat hier verstaan worden degenen, die door de eerste verstrooiing zijn gebleven in de landen van Pontus, Galati‰, Cappadoci‰, Azi‰ en Bithyni‰, enz., gelijk deze worden genoemd 1 Petr. 1:1, en ook blijkt, dat in die en andere verre landen de Joden verstrooid waren, en enigen tot den christelijken godsdienst bekeerd; Hand. 2:9,10,11,41.

Ac 2.5 1Pe 1.1 Ac 2.9,10,11,41

5) zaligheid.

Grieks chairein; dat is, blijde zijn; welke was een wijze van groeten bij de Grieken gebruikelijk; zie Matth. 26:49, en Matth. 27:29; Joh. 19:3; Hand. 15:23.

Mt 26.49 27.29 Joh 19.3 Ac 15.23

1 Peter 1:1

1) een apostel van Jezus Christus,

De eigen naam van den apostel was Simon of Simeon, Joh. 21:2; 2 Petr. 1:1. Doch de naam van Petrus of in het Syrisch Cephas, Joh. 1:43; 1 Cor. 1:12, heeft hij van Christus ontvangen, toen Hij hem tot het apostelschap heeft geroepen, gelijk blijkt uit Mark. 3:16; Luk. 6:14; zie de reden hiervan in de aantekeningen Matth. 16:18.

Joh 21.2 2Pe 1.1 Joh 1.42 1Co 1.12 Mr 3.16 Lu 6.14 Mt 16.18

2) de vreemdelingen,

Grieks van de verstrooiing Sommigen verstaan hier door degenen die, omdat zij het geloof in Christus beleden, uit het Joodse land door de ongelovige Joden verdreven waren, gelijk Hand. 8:4, en Hand. 11:19 vermelden. Doch het schijnt niet, dat deze verdreven Christenen in zo korten tijd naar landen zo ver van Juda gelegen vertrokken zijn, maar dat die veeleer in de rondom Judea gelegen landen gebleven zijn. Daarom is het gevoelen dergenen gelofelijker, die hierdoor verstaan de Joden, die in die landen van Azi‰ lang tevoren verstrooid geweest waren, door de wegvoering der Assyri‰rs en door de vervolging onder Antiochius tevoren geschied, gelijk het Griekse woord parepidemois medebrengt; die wel vreemdelingen waren, maar onder dezelfde volken woonden, gelijk ook het Griekse woord diaspora; dat is, verstrooiing, zo gebruikt wordt Joh. 7:35, waaruit ook velen op den Pinksterdag te Jeruzalem gekomen zijnde, door de prediking van Petrus en andere apostelen bekeerd zijn, Hand. 2:10; die daarna te huis zijn gekeerd en het geloof hebben verbreid, hoewel niet zonder grote zwarigheid van de andere hardnekkige Joden; en dit gevoelen wordt ook bevestigd met den titel, dien Jakobus in zijn zendbrief deze Joden geeft, als hij hun noemt de verstrooiden uit de twaalf stammen, aan welke hij zijn zendbrief schrijft. Zie Jak. 1:1. Tot hun versterking heeft dan Petrus, gelijk ook Jakobus, zijn zendbrief geschreven.

Ac 8.4 11.19 Joh 7.35 Ac 2.10 Jas 1.1

3) in Pontus,

Deze waren alle provinci‰n in Azi‰ gelegen, waarin vele Joden tevoren hun woning hadden genomen, gelijk Hand. 2:9,10, en uit de reizen van Paulus ook ten dele te zien is.

Ac 2.9,10

4) Azie en Bithynie,

Dit was een deel van Azi‰, genoemd klein Azi‰, waarvan Efeze de hoofdstad was. Zie Hand. 2:9.

Ac 2.9
Copyright information for DutKant