‏ John 14

1) ontroerd;

Namelijk met te grote droefheid of vrees, over mijn weggaan tot den Vader.

2) gijlieden gelooft

Of, gelooft gij in God? gelooft ook in mij. Of, gelooft in God, en gelooft in mij. Of, gij gelooft in God, en gij gelooft in mij.

3) het huis Mijns

Dat is, in den hemel.

4) woningen;

Of, blijvingen, of verblijfplaatsen; dat is, daar is ruimte genoeg niet alleen voor mij, maar ook voor ulieden en voor alle gelovigen.

5) anderszins zo

Grieks en indien niet; namelijk het zo ware.

6) gezegd hebben;

Dat is, Ik zou u met geen ijdele hoop opgehouden hebben.

7) kome Ik weder

Dat is, zal komen, namelijk ten laatsten dage; Hebr. 9:28.

Heb 9.28

8) zijn moogt,

Namelijk niet alleen naar de ziel, terstond na den dood, maar ook naar lichaam en ziel na het uiterste oordeel; Luk. 23:43; 2 Cor. 5:1,8; Filipp. 1:23; 1 Thess. 4:17.

Lu 23.43 2Co 5.1,8 Php 1.23 1Th 4.17

9) waar Ik ben.

Dat is, waar Ik zijn zal.

10) weet gij, en

Dat is, kunt gij uit mijne woorden genoeg weten.

11) den weg weet

Namelijk waardoor Ik moet heengaan, en waardoor gij mij moet volgen.

12) Ik ben de

Christus noemt zichzelven den weg, omdat niemand ten hemel kan komen, dan door Zijne verdiensten en kracht; Hand. 4:21; de waarheid, omdat al de beloften Gods en de schaduwen des Ouden Testaments, die den weg tot de zaligheid afbeelden, in Hem vervuld zijn, 2 Cor. 1:20; Joh. 1:17; en het leven, omdat Hij de oorsprong en gever des eeuwigen levens is; Joh. 11:25; Hebr. 5:9.

Ac 4.21 2Co 1.20 Joh 1.17 11.25 Heb 5.9
13) gekend hadt,

Namelijk recht gelijk het behoort.

14) Vader gekend

Namelijk alzo Ik eenswezens met den Vader ben en het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid; Col. 1:15; Hebr. 1:3.

Col 1.15 Heb 1.3

15) van nu

Of, nu alrede.

16) kent gij Hem,

Namelijk voor zoveel als gij mij kent, Joh. 14:9.

Joh 14.9
17) Ben Ik zo

Namelijk met mijne leer en werken zo dikwijls getoond hebbende wie Ik ben.

18) gezien heeft,

Dat is, recht gekend heeft.

19) den Vader gezien;

Namelijk in mijn persoon, dewijl de Vader en Ik van ‚‚n wezen en macht zijn; Joh. 10:30.

Joh 10.30
20) De woorden,

Dat is, mijne leer. Zie Joh. 7:16.

Joh 7.16

21) blijft,

Of, woont; namelijk als zijnde eenswezens met mij.

22) doet de werken.

Namelijk in mij en door mij.

23) niet, zo

Dat is, indien gij mijne woorden niet zoudt geloven.

24) om de werken

Namelijk overmits dezelve niet dan door een goddelijke kracht kunnen gedaan worden.

25) ook doen,

Namelijk door mijne kracht; Mark. 16:20; Hand. 3:12. De waarheid van deze voorzegging blijkt Hand. 3:7, en Hand. 5:15, en Hand. 19:12, en doorgaans in de Handelingen der Apostelen.

Mr 16.20 Ac 3.12,7 5.15 19.12

26) meerder doen dan

Namelijk gelijk sommige wonderen zijn, die Christus in de dagen Zijns vleses gedaan heeft, gelijk daar zijn door oplegging der handen den Heiligen Geest te geven, de kennnis der talen, en de wonderbaarlijke bekering der wereld, en andere. Zie ook Mark. 16:17, enz.

Mr 16.17

27) tot Mijn Vader.

Namelijk om vandaar den Heiligen Geest en deze kracht u te zenden; Hand. 2:33.

Ac 2.33
28) zo wat

Namelijk nodig tot uitvoering van uwe ambt en tot uwe zaligheid.

29) in Mijn Naam,

Dat is, steunende op mijne beloften en verdiensten.

30) in den Zoon

Dat is, door den Zoon.

31) Trooster geven,

OF, Advokaat en Voorspraak; namelijk den Heiligen Geest, die u niet alleen zal troosten en sterken, maar ook ingeven hoe gij u verantwoorden zult in tijd van benauwdheid en vervoling, Luk. 12:11,12, en hoe gij den Vader zult aanroepen in uwen nood, Rom. 8:15,26; die hier een ander genaamd wordt, niet omdat Hij een ander wezen heeft dan de Vader en de Zoon, maar omdat Hij een ander persoon is, 1 Joh. 5:7.

Lu 12.11,12 Ro 8.15,26 1Jo 5.7

32) blijve in

Namelijk zonder immermeer van u te scheiden, gelijk Ik met mijn lichamelijke tegenwoordigheid voor een tijd zal doen.

33) der waarheid,

Zo wordt de Heilige Geest genaamd, omdat Hij de waarheid der zaligmakende leer openbaart, leert en in de harten der uitverkorenen verzegelt.

34) de wereld niet

Dat is, de wereldse mensen, die nog natuurlijk en onwedergeboren zijn; 1 Cor. 2:14.

1Co 2.14

35) ziet Hem niet,

Dat is, verstaat en gevoelt Zijne werking niet.

36) blijft

Of, woont.

37) bij ulieden,

Dat is, in uwe harten.

38) zal in u zijn.

Namelijk om u te onderwijzen, vertroosten, versterken en verzekeren van uwe zaligheid; Rom. 8:15,16,26; 1 Cor. 2:12.

Ro 8.15,16,26 1Co 2.12
39) geen wezen

Dat is, niet hulpeloos noch troosteloos.

40) zal Mij niet

Grieks ziet mij niet meer.

41) gij zult Mij

Grieks gij ziet mij.

42) leef, en gij

Dat is, zal haast weder levend worden.

43) zult leven.

Dat is, Ik zal u nog levend vinden. Anderen zetten het over: omdat Ik leef, zo zult gij ook leven; namelijk een geestelijk en eeuwig leven.

44) dag zult gij

Namelijk na mijne opstanding en hemelvaart.

45) bekennen,

Namelijk door den Heiligen Geest klaarder onderwezen zijnde.

46) dat Ik in

Dat is, dan zult gij mijne enigheid met den Vader in wezen, en mijne geestelijke vereniging met u, nader verstaan. Zie ook Joh. 14:10,11.

Joh 14.10,11
47) openbaren.

Dat is, meer en meer door mijne kennis verlichten, en mijn zaligmakende werkingen en genade laten gevoelen, gelijk Joh. 14:23 uitwijst. Zie ook 2 Cor. 3:18.

Joh 14.23 2Co 3.18
48) Judas, niet

Namelijk de broeder van Jakobus, toegenaamd Lebbeus; Matth. 10:3.

Mt 10.3

49) wat is het,

Grieks wat is er geschied; dat is, wat is de oorzaak? of, wat beduidt het?

50) woning bij

Grieks blijving; gelijk ook van den Heiligen Geest gezegd wordt, Joh. 14:17.

Joh 14.17
51) is het Mijne

Dat is, in mijne alleen niet; gelijk Joh. 6:38, en Joh. 7:16.

Joh 6.38 7.16
52) bij u blijvende.

Dat is, met u verkerende.

53) indachtig maken

Dat is, zal u niets nieuws leren, maar hetzelfde wat Ik u geleerd heb en gij niet wel onthouden hebt, wederom in gedachtenis brengen; Matth. 28:19,20; Joh. 15:15.

Mt 28.19,20 Joh 15.15
54) Vrede laat Ik

Dat is, een ware en vaste gerustheid des gemoeds in God, ontstaande uit ene verzekerdheid van de vergeving uwer zonden.

55) Mijn vrede geef

Dat is, die Ik door mijn dood en opstanding u zal verwerven en toebrengen; Rom. 5:1.

Ro 5.1

56) ontroerd en zij

Namelijk over mijn weggaan.

57) kom [weder]

Namelijk na mijne verrijzenis.

58) Indien gij

Namelijk met rechte wetenschap en verstand, waarom Ik van u gaan zal.

59) meerder dan Ik.

Namelijk in majesteit of heerlijkheid, gelijk Ik ben in dezen staat mijner vernedering. En daarom behoort gij u te verblijden, dat Ik heenga om het gebruik derzelfde heerlijkheid weder aan te nemen, die Ik bij Hem gehad heb eer de wereld was, dewijl dat ook tot uwe zaligheid zal strekken; Joh. 17:5,24.

Joh 17.5,24
60) geloven moogt.

Dat is, in uw geloof moogt versterkt worden.

61) niet meer veel

Namelijk v¢¢r mijnen dood.

62) de overste dezer

Dat is, de duivel; Joh. 12:31.

Joh 12.31

63) komt, en heeft

Namelijk om door zijne werktuigen mij te vangen en te doden.

64) aan Mij niets.

Grieks in mij; dat is, zal door mijn dood tot zijn voornemen niet komen, maar daarentegen al zijn macht verliezen; Hebr. 2:14.

Heb 2.14
65) alzo doe,

Dat is, dat Ik mij gewillig in den dood overgeef om den Vader te gehoorzamen, die mij bevolen heeft op zulk ene wijze de mensen te verlossen; Filipp. 2:8.

Php 2.8
Copyright information for DutKant