John 7:35

64) tot elkander:

Of, bij zichzelven.

65) tot de verstrooide

Grieks tot de verstrooiing der Grieken; dat is, •f tot de heidenen, die tegengesteld zijnde tegen de Joden, Grieken genaamd worden, Rom. 1:16, en Rom. 2:9, •f tot de Joden en Jodengenoten, die onder de Grieken verstrooid waren; Joh. 12:20; Jak. 1:1; 1 Petr. 1:1.

Ro 1.16 2.9 Joh 12.20 Jas 1.1 1Pe 1.1

Acts 2:10

28) Cyrene

Dit was ene stad in Lybi‰ of Afrika, van welke het omliggende land Libya Cyrenaica genoemd werd. In al deze landen waren de Joden overlang verstrooid, en spraken de talen van die landen; 1 Petr. 1:1.

1Pe 1.1

29) uitlandse

Dat is, die te Rome of daaromtrent geboren of woonachtig waren, en te Jeruzalem om hunne zaken of om den godsdienst gekomen waren.

30) Joden en

Namelijk niet alleen van godsdienst, maar ook van afkomst en geslacht.

31) Jodengenoten;

Grieks Proselitoy; dat is, aankomelingen, Joden niet van geslacht, maar van religie. Zie Matth. 23:15.

Mt 23.15

Acts 8:4

8) verkondigden het

Grieks Evangeliseerden.

Acts 11:19

12) over Stefanus

Of, in Stefanus, om Stefanus' wil, ter oorzaak van Stefanus; dat is, uit haat van zijn ijver en vrijmoedigheid, die hij tegen de Joden en hunne oversten gebruikt had, Hand. 6,7.

13) Fenicie toe,

Dit was een landschap in Syri‰, grenzende aan het Joodse land, gelegen tegen de Middellandse zee, waarvan Tyrus de hoofdstad was. Zie Hand. 12:20.

Ac 12.20

14) Cyprus, en

Dit is een eiland in de Middellandse zee, waar men van Tyrus en Sidon lichtelijk kon heenvaren. Zie Hand. 27:3,4.

Ac 27.3,4

15) Antiochie,

Dit was toen de hoofdstad van Syri‰, mede omtrent de Middellandse zee op de rivier Orontes gelegen, de machtigste stad van geheel Azi‰, gelijk Alexandri‰ van Afrika, en Rome van Europa.

16) alleen tot de

Namelijk omdat zij de leer van de roeping der heidenen nog niet genoeg verstonden.

James 1:1

1) een dienstknecht van God

Zie de aantekeningen op den titel.

2) een dienstknecht van God

Namelijk in den dienst van het apostelschap; zie Rom. 1:1; Filipp. 1:1; 2 Petr. 1:1; Jud.:1; Openb. 1:1.

Ro 1.1 Php 1.1 2Pe 1.1 Re 1.1

3) aan de twaalf stammen,

Namelijk der Isra‰lieten of Joden, die in twaalf stammen of geslachten waren verdeeld; namelijk die onder hen het Evangelie hadden aangenomen. Zie Gen. 49:28; Exod. 24:4; Joz. 3:12; Hand. 26:7.

Ge 49.28 Ex 24.4 Jos 3.12 Ac 26.7

4) de verstrooiing zijn:

De Isra‰lieten of Joden, zijn dikwijls buiten hun vaderland in andere landen verstrooid, de tien stammen door de Assyri‰rs en de twee door de Babyloni‰rs, die daarna wel wedergebracht zijn, doch enigen zijn in de verstrooiing gebleven; waarvan zie nader Hand. 2:5, en eindelijk zijn ze geheel verstrooid door den oorlog der Romeinen onder Vespasianus en Titus; in welke verstrooiing zij gebleven zijn tot dezen tijd toe. Deze laatste verstrooiing schijnt nog niet geschied te zijn, toen deze brief geschreven is; zodat hier verstaan worden degenen, die door de eerste verstrooiing zijn gebleven in de landen van Pontus, Galati‰, Cappadoci‰, Azi‰ en Bithyni‰, enz., gelijk deze worden genoemd 1 Petr. 1:1, en ook blijkt, dat in die en andere verre landen de Joden verstrooid waren, en enigen tot den christelijken godsdienst bekeerd; Hand. 2:9,10,11,41.

Ac 2.5 1Pe 1.1 Ac 2.9,10,11,41

5) zaligheid.

Grieks chairein; dat is, blijde zijn; welke was een wijze van groeten bij de Grieken gebruikelijk; zie Matth. 26:49, en Matth. 27:29; Joh. 19:3; Hand. 15:23.

Mt 26.49 27.29 Joh 19.3 Ac 15.23
Copyright information for DutKant