Joshua 15:19

23) zegen;

Dat is, een gave, of geschenk. Zie Gen. 33:11.

Ge 33.11

24) een dor land gegeven hebt,

Hebreeuws eigenlijk, zuidland.

25) waterwellingen.

Anders, waterfonteinen, of waterspringen.

1 Samuel 25:27

45) is de zegen,

Dat is, dit is het geschenk, dat gij door uw afgezonden knechten van Nabal begeerd hebt, boven, 1 Sam. 25:8.

1Sa 25.8

46) die mijns heren voetstappen nawandelen.

Hebreeuws, die bij, of aan de voeten mijns heren gaan; dat is, die hem volgen.

1 Samuel 30:26

36) zijn vrienden,

Dat is, degenen, die hem getrouw bleven in deze zijn zware vervolging.

37) een zegen voor ulieden,

Dat is, een geschenk. Zie Gen. 33:11.

Ge 33.11

2 Kings 5:15

32) zijn ganse heir,

Hebreeuws, zijn ganse leger. Versta hierdoor al degenen, die hij met zich in deze reis genomen had, en die in menigte als een heirleger waren.

33) zegen

Dat is, geschenk. Zie Gen. 33:11.

Ge 33.11

2 Corinthians 9:5-6

8) tevoren aangedienden

Dat kan verstaan worden, •f van hetgeen Titus van hen Paulus had aangediend in zijn wederkeren van hen, gelijk af te nemen is uit 2 Cor. 7:13; •f van hetgeen Paulus aan hen daarvan tevoren had geschreven in den eersten brief aan het begin van het 16e hoofdstuk.

2Co 7.13

9) als een zegen

Dat is, als een vrijwillige en milde gave, gelijk een zegen, die eigenschap heeft dat hij uit een toegenegen en mild hart voortkomt; een Hebreeuwse wijze van spreken.

10) als ene vrekheid.

Dat is, als ene gift van vrekkige lieden afgeperst. Het Griekse woord betekent eigenlijk gierigheid, of begeerte om meer te hebben; van hoedanige mensen men zeer kwalijk kan verkrijgen dat zij iets geven, of zo zij iets geven, het is onwillig en als van hen uitgeperst.

11) in zegeningen zaait,

Dat is, vrijwillig en mild, gelijk in 2 Cor. 9:5. Versta altijd, naar dat iemand heeft, gelijk 2 Cor. 8:12.

2Co 9.5 8.12

12) maaien.

Dat is, van God overvloedige vergelding ontvangen; Gal. 6:9.

Ga 6.9
Copyright information for DutKant