Joshua 5:9

10) den smaad

Alzo noemt hij de voorhuid, die de Isra‰lieten aan hun kinderen gelaten hadden, hierin meer het exempel der oubesneden Egyptenaars navolgende dan het bevel Gods. Zie Jer. 9:25,26. Sommigen verstaan door den smaad van Egypte, den smaad, dien de Egyptenaars God en zijn volk zouden opgelegd en nagezegd hebben, indien zij buiten het land Kana„n hadden moeten blijven. Zie Deut. 9:28.

Jer 9.25,26 De 9.28

11) van ulieden afgewenteld;

Hebreeuws, van op ulieden; dat is, die op ulieden lag.

12) Gilgal,

Dat is, rolling, afwenteling; omdat door de besnijdenis de schande van de Isra‰lieten afgewenteld is.

13) tot op dezen dag.

Te weten, blijft deze naam, of houdt die plaats dezen naam.

Copyright information for DutKant