Joshua 8:24-25

20) hen nagejaagd hadden,

Te weten, de kinderen Isra‰ls.

21) de scherpte des zwaards

Hebreeuws, den mond.

22) sloegen ze

Te weten, die nog over waren in de stad, als oude mannen, vrouwen, kinderen en allen, die niet tot den strijd uitgetrokken waren.

23) zo mannen als vrouwen,

Hebreeuws, van den man tot de vrouw.

Judges 8:10

19) gevallenen

Die tevoren omgekomen waren.

20) uittrokken.

Hebreeuws, uittrok; dat is, ieder van hen was tot den krijg bekwaam geweest. Dit dient tot merkelijke vergroting van Gideons victorie. Zie ook deze manier van spreken van het uittrekken des zwaards, onder, Richt. 20:15,17,25,46; 2 Sam. 24:9; 2 Kon. 3:26, enz.

Jud 20.15,17,25,46 2Sa 24.9 2Ki 3.26

Judges 12:6

17) Zeg nu

Om verzekerd te wezen dat hij niet was uit enigen stam in Gilead wonende, als Rubeniet, Gadiet of Manassiet, die ook aan de veren mochten komen om over te gaan.

18) Schibboleth;

Dat is, een stroom, vloed, of vaart. Somtijds ook een korenaar. Dit woord verkozen zij, omdat het bij de veren der Jordaan wel tepaskwam, en de Efra‹mieten zonder achterdenken hun spraak zouden melden, gelijk het gemeenlijk gebeurt dat een volk of natie, enerlei spraak hebbende, nochtans verscheidene woorden en letters in het ene gedeelte des lands anders uitspreekt dan in een ander geschiedt. Vergelijk Matth. 26:73.

Mt 26.73

19) versloegen hem

Hebreeuws eigenlijk, staken hem de keel af, keelden hem.

1 Chronicles 21:14

Copyright information for DutKant