Joshua 9:3

6) Gibeon hoorden,

Dit is een grote stad geweest, Joz. 10:2, gelegen in het erfdeel van den stam van Benjamin, en zij was in dezen tijd de hoofdstad der Hevieten, Joh. 11:19; dienvolgens waren de Gibeonieten mede gehorig tot die zeven volken, die God bevolen had uit te roeien, en met welke zij geen verbond mochten maken zonder Gods speciaal consent, Exod. 23:32; Deut. 7:2. Zij is daarna den priester tot een woning gegeven, Joz. 21:17.

Jos 10.2 Joh 11.19 Ex 23.32 De 7.2 Jos 21.17

Joshua 18:25

Joshua 21:17

1 Kings 3:15

25) ark

Dewelke David in den burcht Zions gezet had, 2 Sam. 6:17.

2Sa 6.17

26) offerde brandofferen,

Te weten, om God te danken: I. voor die vriendelijke verschijning, in welke Hij hem aangeboden heeft de keuze van iets aan hem te verzoeken; II. voor de milde belofte, die Hij hem daar gedaan had; III. voor het gevoelen van de vervulling derzelve; IV. voor de gelukkige bevestiging van zijn koninkrijk.

27) knechten.

Zie Gen. 20:8.

Ge 20.8

2 Chronicles 1:3-5

6) naar de hoogte,

Genoemd een grote hoogte; 1 Kon. 3:4. Zie de aantekening.

1Ki 3.4

7) Gibeon

Een stad in den stam van Benjamin. Zie 1 Kon. 3:4.

1Ki 3.4

8) de tent

Dat is, de heilige tabernakel van denwelken zie Exod. 26; idem Lev. 1:1.

Le 1.1
9) Kirjath-jearim

Een stad in den stam van Juda. Zie Joz. 9:17; Richt. 18:12; 1 Sam. 7:1, het vaderland van den profeet Uria; Jer. 26:20.

Jos 9.17 Jud 18.12 1Sa 7.1 Jer 26.20
10) aldaar

Niet te Jeruzalem, waar de ark was, maar te Gibeon, waar de tabernakel stond.

11) dat.

Te weten, het koperen altaar, om daarop te offeren, naar Gods bevel; Lev. 17:3,4. Anders, zochten hem, te weten, den Heere.

Le 17.3,4
Copyright information for DutKant