Judges 1:21

40) Jeruzalem wonende,

Versta, in het opperste deel der stad en het slot, hetwelk Benjamin ten deel was gevallen, daar hun erfenissen bij die van Juda voor een deel gelegen waren; Joz. 18:11. Juda had het zijne ingenomen, gelijk boven Richt. 1:8; uit het slot zijn de Jebusieten eerst door David verdreven; 2 Sam. 5:6,7.

Jos 18.11 Jud 1.8 2Sa 5.6,7

41) dezen dag.

Toen dit van den auteur van dit boek beschreven werd.

Jeremiah 4:6

17) naar Sion,

Tot een teken dat zij allen moeten vluchten naar Jeruzalem, als een koninklijke vesting.

18) met hopen,

Of, sterkelijk, sterkt u tot de vlucht; alzo onder Jer. 6:1, en Jes. 10:31. Anders: hoopt u tezamen, vergadert u, kuddet u [om zo te spreken] gelijk Exod. 9:19. Te weten, om met alle man te vluchten. Het Hebreeuwse woord [dat in de voorgemelde plaatsen gevonden wordt] heeft de betekenis van vluchten, vertrekken, zich elders heen begeven, en van vergaderen.

Jer 6.1 Isa 10.31 Ex 9.19

19) kwaad

Dat is, groot ongeluk, jammer en ellende, gelijk de laatste woorden van Jer. 4:6 verklaren.

Jer 4.6

20) noorden,

Uit Chaldea, of Babyloni‰.

21) breuk.

Of, verbreking; dat is ellende, jammer, verderf, verwoesting, gelijk onder Jer. 4:20, en Jer. 6:1,14, en Jer. 8:11,21, en Jer. 10:19, en Jer. 14:17; vergelijk ook Jer. 17:18, en Jer. 22:20, en Jer. 48:3,4,5, en elders dikwijls in dit boek; alzo Jes. 1:28, enz.

Jer 4.20 6.1,14 8.11,21 10.19 14.17 17.18 22.20 48.3,4,5 Isa 1.28
Copyright information for DutKant