Judges 11:35

56) ganselijk nedergebogen,

Hebreeuws, gij hebt mij nederbuigende nedergebogen. Aldus ontstelt Jeftha, omdat zijn enig kind in den maagdelijken staat zou moeten blijven, en hem geen nakomelingen van haar geboren mochten worden.

57) onder degenen,

Dat is, gij verstoort mij in deze zaak, gelijk anderen in andere zaken mij verstoord hebben. Vergelijk Ps. 54:6.

Ps 54.4

58) teruggaan.

Dat is, ik zal van mijn gelofte niet kunnen afwijken, ik zal ze moeten volbrengen; niet denkende dat hij ze met dertig sikkelen zilvers, naar den sikkel des heiligdoms, had kunnen lossen, naar de wet Gods; Lev. 27:4,5. Of hij heeft gemeend dat hij zijn gelofte zo hoog en sterk gedaan had, dat de lossing geen plaats had, of van zichzelf was uitgesloten.

Le 27.4,5

1 Chronicles 12:1

1) Ziklag,

Zie van deze stad de aantekening 1 Sam. 27:6.

1Sa 27.6

2) toen hij nog besloten was

Te weten, toen hij uit vrees voor Saul zich moest verbergen in holen, spelonken en rotsstenen en op de bergen. Anders, [uitgesloten;] te weten, uit de publieke bijeenkomsten van het volk Gods, ja uit het gehele land der Isra‰lieten, vanwege Sauls tirannie.

3) de helden,

Te weten, die in 1 Kron. 11: genoemd staan.

Psalms 99:6

14) Mozes

Alsof hij zeide: Gij zult niet tevergeefs, voor den Heere nedervallende, Hem aanroepen, want immers heeft Hij zijn getrouwe dienaars verhoord; alzo zal Hij ulieden mede doen, vooral nadat de ware Priesters en voorspraak Christus persoonlijk zal verschenen zijn. Mozes wordt onder de priesters gesteld, omdat hij voor het volk placht te bidden en ook geofferd heeft, hoewel hij daarna geen gewoon priester gebleven is. Zie Exod. 29:11,16; Jer. 15:1.

Ex 29.11,16 Jer 15.1

15) zijne priesters,

Of, oversten, prinsen. Hebr. cohen. Zie de aantekening bij Gen. 41:45.

Ge 41.45

16) zij riepen

Te weten, Mozes en A„ron, gelijk er geschreven staat Exod. 32:11, enz.; Num. 14:13,17,19, en Num. 16:22,42,46, en 1 Sam. 7:9, en 1 Sam. 12:19,23; Jer. 15:1.

Ex 32.11 Nu 14.13,17,19 16.22,42,46 1Sa 7.9 12.19,23 Jer 15.1

Psalms 118:7

8) bij mij

Gelijk boven Ps. 118:6.

Ps 118.6

9) onder degenen,

Verg. Ps. 54:6.

Ps 54.4

10) zal ik

Zie deze verkorte manier van spreken ook Ps. 35:21, en Ps. 92:12; zie ook de aantekening bij Ps. 22:18 aldaar.

Ps 35.21 92.11 22.17

11) [mijnen lust]

Te weten, mij in God verblijdende over den ondergang van zijne en mijne verstokte, onbekeerlijke vijanden.

Proverbs 3:26

51) zal met uw

Dat is, Hij zal zich bij u, als gij op Hem hoopt, vinden laten om uwe hoop, waardoor gij op zijne hulp wacht, niet ijdel te laten wezen. Anders: zal u tot hoop wezen.

52) hoop wezen,

Zie het Hebreeuwse woord zo genomen, Job 4:6 en de aantekening.

Job 4.6

53) van gevangen

Hebreeuws, van den vang; te weten, waardoor gij in het geweld der goddelozen zoudt mogen komen en van die verdrukt worden.

Proverbs 16:6

15) goedertierenheid

Dat is, door de loutere genade des Heeren, die waarachtig en trouw is in zijne beloften, wordt de zonde, om de verzoening, die door Christus geschied is, weggenomen; Rom. 3:24. Of versta dit van de goedheid en trouw, die de mensen elkander bewijzen, te weten, niet om daarmede de vergeving der zonden voor God te verdienen, maar als door vruchten van het rechtvaardigmakende geloof zichzelven te verzekeren en aan anderen openbaar te maken dat zij met God uit genade verzoend zijn. Ook kan de verzoening verstaan worden van den vrede, dien wij maken door allerlei bewijs van liefde en weldadigheid met hem, dien wij misdaan hebben, en alzo met hem verzoenen. Vergelijk boven Spreuk. 10:12, en de aantekening.

Ro 3.24 Pr 10.12

16) kwade.

Te weten, der schuld en daarom ook der straf.

Hosea 13:9

28) Het heeft u bedorven,

Te weten uw afgoderij en moedwillige boosheid, waarvan Hos. 13:2,6, gesproken is. Anders: hij heeft u bedorven; namelijk Efra‹m [van wien in het voorgaande en volgende gesproken wordt] heeft Isra‰l [dat is, de tien stammen] in het verderf gebracht, door zijn koning [waarvan in Hos. 13:10, en waarop dit ook sommigen duiden. Vergelijk onder Hos. 14:5,6, alwaar hem, Hos. 14:5, staat, en wie het is, in Hos. 13:6 verklaard wordt, namelijk Isra‰l. Vergelijk ook boven Hos. 13:5,6, alzo elders]. Jerobeam, die met zijne vorsten den tijd van twee en twintig jaren, die hij geregeerd heeft, [1 Kon. 14:20] de gruwelijke afgoderij met alle handelingen en geweld gedreven, gevorderd heeft, waardoor niet alleen Efra‹m zelf [gelijk boven Hos. 13:1] gestorven is, maar ook gans Isra‰l met hem, door zijn Ba„ls- en kalvendienst, mitsgaders allerlei andere daaraan klevende goddeloosheid, in den dood en het verderf gestort heeft; zie 1 Kon. 14:15,16, en 1 Kon. 15:30, en 2 Kon. 17:21,22, enz., hetwelk niet anders kon uitvallen. Want bij den waren God alleen [gelijk hier en boven Hos. 13:4 beduid wordt] is alle heil en hulp te zoeken en te vinden, dien zij verlatende en elders heil en hulp zoekende, samen bedorven en verloren zijn. Anders: Het is uw verderf, of het heeft u bedorven, o Isra‰l, dat gij tegen mij, tegen uwe hulp, [gerebelleerd hebt]; welke overzetting [die hier verscheiden valt, in een goeden zin] ook eenvoudig en onstraffelijk is.

Ho 13.2,6,10 14.4,5,4 13.6,5,6 1Ki 14.20 Ho 13.1 1Ki 14.15,16 1Ki 15.30 2Ki 17.21,22 Ho 13.4

29) Mij

En ziet in uwe Ba„ls, gouden kalven, koningen, vorsten, helden, vastigheden, verbonden, overvloed en rijkdom, enz., waarin gij, naar Efra‹ms voorbeeld en raad, uw heil gesteld hebt.

30) is uw hulp.

Hebreeuws eigenlijk, in mij, in uwe hulp. Van zulke overtolligheid van de Hebreeuwse letter Beth, zie Ps. 54:6. Of aldus: Maar in mij is [dat] tot uwe hulp [dient of strekken kan].

Ps 54.4
Copyright information for DutKant