Judges 21
1) Mizpa gezworen, Zie boven, Richt. 20:1. Jud 20.1 2) het huis Gods, Of, Bethel. 3) voor Gods aangezicht; Zie boven, Richt. 20:23. Jud 20.23 4) O HEERE, God van Isral! Hadden zij dit tevoren bedacht en hunne victorie matiger gebruikt, zo hadden zij al deze zwarigheden en bekommernissen bekwamelijk kunnen ontgaan. 5) een altaar; Versta, een extra-ordinair altaar, buiten het ordinaire, dat in de tent der samenkomst was, en dit vanwege de grote menigte der offeranden van het ganse volk. Vergelijk 1 Kon. 8:64. 1Ki 8.64 6) tot den HEERE? Zie boven, Richt. 20:1. Jud 20.1 7) zekerlijk gedood worden. Hebreeuws, hij zal stervende gedood worden, of, men zal hem stervende doen sterven. 8) Heden is een stam van Isral afgesneden. Of, zouden wij heden een stam van Isral afsnijden? 9) belangende de vrouwen, Dat is, opdat zij vrouwen mogen bekomen, en de stam onderhouden worde. 10) van Jabes Gelegen over de Jordaan, waar dezelve loopt door de zee Gennesareth, tegen het oosten. Zie ook 1 Sam. 11:1,3,9, enz., en 1 Sam. 31:11, enz. 1Sa 11.1,3,9 31.11 11) strijdbaarste; Hebreeuws, van de kinderen, of, zonen der strijdbaarheid, of, des heirs. 12) verbannen. Dat is, uitroeien, ombrengen. Zie Deut. 2:34. De 2.34 13) Silo, Zie Joz. 18:1. Jos 18.1 14) dewelke is Of, hetwelk [te weten, leger] was, enz. 15) Kanaan. Over de Jordaan tegen het westen, te rekenen van Gilead, dat gelegen was aan gene zijde der Jordaan, tegen het oosten. 16) zond de ganse vergadering heen, Hebreeuws, zonden en spraken, enz. Dat is, zond enigen en liet door dezelve met hen spreken. 17) die zij in het leven behouden hadden De anderen altemaal verbannen of omgebracht zijnde, gelijk Richt. 21:10 bevolen was. Jud 21.10 18) waren er nog niet genoeg voor hen. Hebreeuws, en vonden zij niet voor hen. Zie van deze manier van spreken Num. 11:22; Joz. 17:17, enz. Nu 11.22 Jos 17.17 19) berouwde het den volke over Benjamin, Omdat er geen middel meer overig scheen te wezen om de resterenden met vrouwen te voorzien. 20) degenen, Versta, de anderen, die nog twee honderd in getal waren. 21) de vrouwen zijn uit Benjamin verdelgd. Hebreeuws, de vrouw is verdelgd. 22) dergenen, Hebreeuws, der ontkoming; dat is, dergenen die ontkomen zijn. De zin is: De overgeblevenen moeten behouden de ganse erfenis, die den stam Benjamins ten tijde van Jozua bij het lot ten deel gevallen is; men mag geen anderen stam een gedeelte daarvan ingeven. Dewijl nu deze overgeblevenen weinig in getal zijn, zo dienen zij immers allen van vrouwen verzorgd opdat de stam, weder uitgebreid zijnde, in wezen blijve, zijn erfenis besla, en bewone. Anders, degenen, die van Benjamin ontkomen zijn, [moeten hun] erfenis [behouden] dat er geen stam, enz. 23) feest des HEEREN te Silo, Wat dit voor een feest geweest is, is onzeker. Sommigen gissen dat het is geweest het feest der loofhutten. 24) jaar tot jaar, Hebreeuws, van dagen tot dagen; dat is, van jaar tot jaar; de zin is: Alle jaren, of jaarlijks. Zie deze betekenis van het woord dagen Lev. 25:29, en de aantekeningen aldaar. Le 25.29 25) tegen het noorden Dit wordt door de meeste uitleggers gehouden voor een beschrijving der plaatsen, waar zich het volk, bij menigten van alle kwartieren opkomende, placht te verspreiden en te vermaken, dewijl zij geen ruimte daartoe binnen Silo hadden. Deze beschrijving diende den Benjaminieten om daarop te letten, gelijk volgt. 26) het huis Gods, Anders, Behtel. 27) reien te dansen, Of, met pijpen te pijpen, met fluiten te fluiten. 28) schaakt u, Of, grijpt, rooft. 29) in het land van Benjamin. Naar de plaatsen, die gij tevoren bewoond hebt, om die weder op te bouwen. Zie Richt. 21:23. Jud 21.23 30) Zijt hun om onzentwil genadig, De zin is: Staat ons deze Benjaminieten gunstiglijk toe, dat wij hen ditmaal verschonen: of [naar sommiger mening] staat ons deze dochters voor ditmaal toe, geeft, schenkt haar ons uit gratie, om de volgende redenen. Anders, zijt hun [dezen Benjaminieten] onzenthalve genadig, of, hebt om onzentwil medelijden hem hen, hebt medelijden met ons voor hen. 31) omdat wij geen huisvrouw Dat is omdat wij daarop niet gelet hebben, dat wij voor al de overgebleven Benjaminieten vrouwen genoeg mochten overhouden van de inwoners der stad Jabes in Gilead. Zie boven, Richt. 21:11,12. Alzo nemen zij op zich de schuld van onbedachtelijk en onvoorzichtelijk gehandeld te hebben. Jud 21.11,12 32) gegeven, Maar zij hebben haar zelf genomen, zodat gij niet schuldig zijt aan enige inbreuk van uw gedanen eed. Zie boven, Richt. 21:1,7,18. Jud 21.1,7,18 33) de steden, Die met vuur verbrand waren; boven, Richt. 20:48. Jud 20.48 34) koning in Isral; Zie boven, Richt. 17:6. Jud 17.6 35) ogen. Dat is, wat hem docht recht te zijn; niet wat recht was in de ogen des Heeren.
Copyright information for
DutKant