Judges 7:7
13) al dat volk weggaan, Versta, het andere, overige volk.Judges 9:55
78) mannen van Isral zagen, Die het met Abimelech gehouden hadden.Judges 19:28-29
51) antwoordde. Want zij was dood; zie Richt. 20:5. Jud 20.5 52) nam hij haar op den ezel, Dat is, hij nam haar en legde haar op den enen ezel. Vergelijk boven, Richt. 19:26. Jud 19.26 53) deelde haar Hebreeuws alsof men zeide: Stukte haar in twaalf stukken, deelde haar in twaalf delen. 54) haar beenderen Of, door haar beenderen; dat is, het lichaam in de samenvoeging der beenderen doorsnijdende. 55) landpalen van Isral. Dewijl geen koning, [dat is, wettelijke hoge overheid] in dien tijd in Isral was, aan wien hij de klacht mocht doen, boven, Richt. 19:1. Deze daad is geenszins te prijzen, want het was schandelijk alzo te handelen met het dode lichaam van zijne vrouw. Jud 19.1
Copyright information for
DutKant