Leviticus 10:3

8) gesproken heeft,

Vergelijk boven, Lev. 8:35, waar gesproken wordt van de straf dergenen, die hun ambt in den tabernakel niet wel zouden bedienen.

Le 8.35

9) die tot Mij naderen,

Dat is, die Mij in den tabernakel dienen; te weten, de priesters. Zie Exod. 19:22; onder, Lev. 21:17; Ezech. 42:13,14.

Ex 19.22 Le 21.17 Eze 42.13,14

10) geheiligd worden,

Dat is, heilig verklaard worden, doch te straffen degenen, die mijne wetten niet onderhouden. Alzo Ezech. 28:22. Zie dergelijk gebruik van het woord rechtvaardigen Ps. 41:6. God wordt ook geheiligd als Hij zijne weldaden bewijst en daarover mild en goeddadig verklaard wordt; Ezech. 20:41.

Eze 28.22 Ps 41.5 Eze 20.41

11) zweeg stil.

NIet murmurerende door ongeduld tegen de oordelen Gods.

Leviticus 22:32

36) niet ontheiligen,

Dat is, niet maken gelasterd te worden, mits iets te doen tegen mijne geboden.

37) geheiligd worde;

Dat is, gehouden en verklaard worde voor dien God, die de overtreders straft en de vromen beloont. Zie boven Lev. 10:3.

Le 10.3
Copyright information for DutKant