Leviticus 11:3-4

2) den klauw verdeelt,

Dat is, welker hoef, of schoe, of nagel verdeeld is, hetwelk zo niet is in de klauwen der paarden, ezels, enz.

3) de kloof der klauwen in twee‰n klieft,

Dat is, alzo verdeeld, dat zij de klauwen niet in velen gelijk in de honden, katten, enz. te zien is, maar in twee‰n gespleten hebben, gelijk in de ossen, koeien, schapen, enz.

4) herkauwt,

Hebreeuws, het gekauwde weder ophaalt, en zo in het volgende. Versta, het gedierte, dat opnieuw kauwt hetgeen het gekauwd en ingeslikt had, gelijk wij zien dat de ossen, koeien en schapen doen wanneer zij nedergezeten zijn. Drie conditi‰n of eigenschappen worden in deze reine dieren vereist:

I. de verdeling der klauwen;

II. de klieving in twee‰n;

III. de herkauwing.

De onderscheiding der twee eerste conditi‰n is af te leiden niet alleen uit dit en Lev. 11:7, maar voornamelijk uit Lev. 7:26.

Le 11.7 7.26

5) zult gij eten.

Dat is, dat moogt gij eten.

6) die [alleen] herkauwen,

Dat is, die alleen herkauwen zonder de andere eigenschappen te hebben; alzo in de volgende woorden: die de klauwen alleen verdelen. Zie Deut. 14:6.

De 14.6

7) niet;

Versta, niet in twee‰n, maar in meer delen, hetwelk is tegen de tweede vereiste conditie, die ook niet is in de konijnen en hazen, vermeld in Lev. 11:5,6.

Le 11.5,6
Copyright information for DutKant