Leviticus 18:5
3) mens dezelve zal doen, Deze spreuk leert drie dingen: I. de volmaaktheid van de leer der wet; II. de gerechtigheid der werken; III. het loon, dat op zulke gerechtigheid van God toegezegd is; maar dewijl de verdorven mens die in zich niet heeft, zo is het loon uit enkele genade, om de verzoening door Christus, door het geloof aangenomen; Jes. 53:11; Rom. 3:20,21,22,23, enz. Vergelijk de aantekeningen op Deut. 6:25. Isa 53.11 Ro 3.20,21,22,23 De 6.25 Deuteronomy 6:25
16) gerechtigheid zijn, Naar de wet, bij conditie indien wij de ganse wet volkomenlijk onderhouden, gelijk de volgende woorden uitwijzen. Vergelijk Lev. 18:5; Ezech. 20:11; Matth. 19:17; Rom. 10:5; Gal. 3:12; Jak. 2:10. Maar nadermaal alle wedergeboren kinderen Gods in dit leven onvolmaakt blijven, zodat zij de voorzegde conditie niet kunnen volbrengen, zo is er geen andere weg om voor God gerechtvaardigd te worden, dan door een oprecht geloof aan Jezus Christus, wiens gerechtigheid en voldoening ons van den Vader uit genade geschonken, toegekend en door het geloof toegeigend worden. Zie Jer. 33:16; Dan. 9:24; Rom. 3:27, en Rom. 8:3; 1 Cor. 1:30; 2 Cor. 5:21; Gal. 3:10,11; waarop dan de goede werken volgen als een vrucht des geloofs en bewijs van schuldige dankbaarheid, naar het voorschrift van Gods wet, enz.; 1 Cor. 6:20; Gal. 5:6; Fil. 1:11; Jak. 2:18. Sommigen verstaan hier door gerechtigheid, het bewijs en uiterlijk betoon der gerechtigheid, dat wij door het geloof hebben. Le 18.5 Eze 20.11 Mt 19.17 Ro 10.5 Ga 3.12 Jas 2.10 Jer 33.16 Da 9.24 Ro 3.27 8.3 1Co 1.30 2Co 5.21 Ga 3.10,11 1Co 6.20 Ga 5.6 Php 1.11 Jas 2.18
Copyright information for
DutKant