Leviticus 19:18

Psalms 103:9

10) [den toorn]

Dusdanige onvolmaakte redenen zijn ook elders, gelijk Ps. 109:21; Nah. 1:2. Zie de aantekening bij 2 Sam. 8:4.

Ps 109.21 Na 1.2 2Sa 8.4

Jeremiah 3:12

32) noorden,

Naar Assyri‰ en Medi‰ toe, waar de tien stammen waren heengevoerd; 2 Kon. 17:6.

2Ki 17.6

33) toorn

Hebreeuws, aangezicht; dat is mijn toorn, of mijn toornig aangezicht, waardoor Gods strenge straffen verstaan worden. Zie Ps. 21:10, onder Jer. 4:26; Lev. 17:10. Anders: mijn aangezicht tegen u niet nederslaan, of nederwerpen; dat is, Ik zal u met geen toornig of stuurs gelaat aanzien, [vergelijk Gen. 4:5,6] maar u gunst en genade bewijzen.

Ps 21.9 Jer 4.26 Le 17.10 Ge 4.5,6

34) goedertieren,

Zie 2 Kron. 6:41.

2Ch 6.41

35) [den toorn]

Zie boven Jer. 3:5.

Jer 3.5

Nahum 1:2

5) ijverig God

Dat is, God is jaloers, te weten, over zijn eer; zie Jes. 9:6, niet kunnende lijden dat nevens Hem enig afgod ge‰erd en aangeroepen wordt.

Isa 9.7

6) een wreker is de HEERE, een wreker

Die niet ongestraft laat de zonde tegen zijn heilige majesteit begaan, noch de tirannie tegen zijn uitverkoren volk.

7) zeer grimmig;

Zich zeer vertoornende over degenen, die zijn volk mishandelen of vervolgen. Hebr. enen Heere, meester of bezitter der grimmigheid, of, van den hittigen ttorn; zie Gen. 14:13.

Ge 14.13

8) Hij behoudt [den toorn]

Zie de aantekening bij Ps. 103:9; Jer.. 3:5.

Ps 103.9 Jer 3.5

9) Zijn vijanden.

Maar over zijne uitverkorenen ontferm Hij zich als een Vader over zijne kinderen. Zie Ps. 103:8,9,10, enz.

Ps 103.8,9,10
Copyright information for DutKant