Leviticus 19:27-28
42) dood lichaam Hebreeuws, ziel; dat is, om het dode lichaam eens mensen. Alzo onder, Lev. 21:1,11, en Lev. 22:4; Num. 9:6; Ps. 16:10. Le 21.1,11 22.4 Nu 9.6 Ps 16.10Leviticus 21:5-6
6) kaalheid maken, Hebreeuws, de kaalheid niet kaal maken. 7) den Naam huns Gods Zie boven, Lev. 18:21. Le 18.21 8) de spijze huns Gods; Zie boven, Lev. 3:11; alzo onder, Lev. 21:8,21,22, en Lev. 22:25. Le 3.11 21.8,21,22 22.25 9) heilig zijn. Hebreeuws, heiligheid; dat is, naar heiligheid staan; zij zullen ten aanzien van hun ambt voor heilig gehouden worden.
Copyright information for
DutKant