Leviticus 21:13

1 Corinthians 7:39

76) de wet verbonden

Namelijk des huwelijks. Zie Rom. 7:2.

Ro 7.2

77) haar man leeft;

Namelijk tenzij uit oorzaak van overspel, Matth. 19:9, of van het scheiden der ongelovige wederhelft, hiervoren 1 Cor. 7:15.

Mt 19.9 1Co 7.15

78) in den Heere.

Dat is, alleenlijk dat zulks geschiede in de vreze des Heeren, waartoe ook zonderling dient, dat zij, nu vrij zijnde, geen juk aantrekke met de ongelovigen; 2 Cor. 6:14.

2Co 6.14

1 Corinthians 9:5

8) ene vrouw,

Gr. ene zuster, ene vrouw, of ene huisvrouw. Sommigen menen hieruit dat de apostel ene huisvrouw gehad heeft, maar dat hij haar niet alom met zich heeft geleid, om de gemeente niet te bezwaren. Doch dit schijnt te strijden met hetgeen hij van zichzelven zegt 1 Cor. 7:7. Anderen menen dat hierdoor verstaan worden enige vrouwen, die de apostelen volgden, om hen te dienen en van hare middelen te verzorgen, gelijk de vrouwen die Christus volgden; Luk. 8:3. Doch bovendien dat dit nergens wordt gelezen, zo is het ook niet waarschijnlijk. Want hierdoor zouden de apostelen hun dienst verdacht gemaakt hebben, en de gemeenten zouden hierdoor verlicht zijn geworden, daar de apostel dit merkelijk invoert om te tonen dat hij de gemeenten hiermede niet wilde bezwaren. Zodat dit dan te verstaan is van ene huisvrouw, niet die hij had, maar die hij zou hebben kunnen nemen, en vervolgens ook met zich leiden, gelijk sommige andere apostelen deden.

1Co 7.7 Lu 8.3

9) [met ons]

Namelijk van de ene plaats naar de andere, waar wij gaan prediken, ten koste van de gemeente.

10) de broeders des

Dat is, neven. Hebr. want Johannes en Jakobus, en ook Judas en Simon, waren Christus' neven, of moeders zusters zonen. Zie Gen. 13:8, en Gen. 29:15; Matth. 12:46, en Matth. 13:55.

Ge 13.8 29.15 Mt 12.46 13.55

11) Cefas?

Dat is, Petrus, van wiens huisvrouw men leest Matth. 8:14.

Mt 8.14

1 Timothy 3:2

6) onberispelijk zijn,

Namelijk ten aanzien van zijnen handel en wandel onder de mensen.

7) ener vrouwe man,

Niet dat hij noodzakelijk getrouwd moet zijn, daar Paulus zelf niet getrouwd was, 1 Cor. 7:7, maar omdat hij niet veel vrouwen, •f te gelijk, of de ene na de andere door echtscheiding mocht hebben, gelijk bij de Joden en Grieken, en inzonderheid in die Oosterse landen zeer lang gebruikelijk is geweest; hetwelk voor een tijd wel in anderen geduld schijnt geweest te zijn, maar in de leraars niet mocht geduld worden. Zie dergelijke wijze van spreken 1 Tim. 5:9.

1Co 7.7 1Ti 5.9

8) wakker, matig,

Of, nuchteren.

9) eerbaar, gaarne herbergende,

Het Griekse woord kosmios betekent eigenlijk een, die in zijn gedrag en gehelen wandel eerbaar is, en niets doet dan wat wel schikt of voegt. Zie 1 Tim. 2:9.

1Ti 2.9

1 Timothy 3:4

12) huis wel regeert,

Dat is, huisgezin, namelijk vrouw, kinderen, dienstbodne. Of zijn huis wel voorstaat.

13) stemmigheid;

Of zedigheid, deftigheid, gestadigheid, eerbaarheid. Zie 1 Tim. 2:2.

1Ti 2.2
Copyright information for DutKant