Leviticus 22:2

1) heilige dingen

Dat is, die aan God door de kinderen Isra‰ls geofferd werden. Zie boven, Lev. 5:15.

Le 5.15

2) heiligen,

D…t wordt gezegd Gode geheiligd te zijn, hetwelk hem ter ere van het algemene gebruik afgezonderd en tot een heilig einde bestemd wordt. Alzo in Lev. 22:3; idem Exod. 13:2; Num. 3:13; Deut. 15:19. Anders, omdat zij Mij [die] heiligen.

Le 22.3 Ex 13.2 Nu 3.13 De 15.19

3) afzonderen,

Te weten, dat zij van die niet eten, wanneer zij met iets verontreinigd of anderszins onbekwaam zijn.

4) den Naam Mijner heiligheid niet ontheiligen:

Zie boven, Lev. 18:21.

Le 18.21

Numbers 20:12

16) Mij niet geloofd hebt,

Dat is, omdat gij mijn woorden niet geloofd hebt, doende wat Ik u bevolen had, twijfelende of Ik machtig genoeg was uit te voeren wat Ik ulieden te doen bevolen had.

17) gij Mij heiligdet

Mits op mijn woord den steen vrijmoediglijk bevelende dat hij water voortbrengen zou; het volk alzo een goed exempel gevende, om mijn woorden te geloven.

18) daarom zult gijlieden

Gelijk God hier bedreigt, alzo is het geschied; want A„ron is gestorven op den berg Hor, onder, Num. 20:28, en Mozes op en berg Nebo, Deut. 34.

Nu 20.28

Isaiah 8:13

50) gijlieden

Te weten gijlieden die gelovig zijt en u ganselijk op Gods beloften verlaat.

51) heiligen,

Dat is, dienen, gelijk men schuldig is zulk een heiligen God te dienen, te weten met kinderlijke vreze en vertrouwen, niet twijfelende aan zijne beloften. Dit is te verstaan van den Heere Christus, die hier genoemd wordt de HEERE der heirscharen, van wien wijders in het volgende gesproken wordt.

52) Hij zij uw vreze,

Dat is, Hij is het, dien gij vrezen moet en voor wien gij te verschrikken hebt, als gij Hem vertoornd hebt.

Isaiah 29:23

82) hij

Te weten Jakob; dat is Jakobs huis, of de kerk, als in het voorgaande.

83) zijn kinderen,

Die hem geboren zullen zijn door de predikatie van het heilig Evangelie.

84) het werk

De kinderen, die Ik zal wedergeboren en als opnieuw geschapen hebben door den Heiligen Geest. Zie Jes. 19:25; Ef. 2:10; Hebr. 2:10.

Isa 19.25 Eph 2.10 Heb 2.10

85) zullen zij

Te weten de nakomelingen van Jakob.

86) heiligen;

Dat is loven en prijzen.

87) den Heilige

Dat is, den waren God, dien Jakob heeft geloofd en geprezen.

88) Isra‰ls

Dat is, der Isra‰lieten.

89) vrezen.

Of, ontzien; dat is eer bewijzen.

Copyright information for DutKant