Leviticus 24:10-11
15) de zoon van een Egyptische man was; Het is waarschijnlijk dat deze Egyptenaar het Isralietisch geloof aangenomen had, gelijk velen menen, of anders moest hij, als een vreemdeling, onder de Isralieten gewoond hebben. 16) Isralietisch man Ten aanzien van beide zijn ouders. 17) lasterde de zoon der Isralietische vrouw Het Hebreeuwse woor wat hier uitdrukkelijk lasteren overgezet is, betekent eigenlijk doorsteken, doorboren, doorwonden; waarmede de afgrijselijkheid dezer daad te kennen gegeven wordt, omdat hij God met zijn snode tong als doorstoken had. 18) NAAM, Versta, den naam des Heeren, of, JEHOVAH, gelijk zulks verklaard wordt Lev. 24:16, en Deut. 28:58. Zie van dezen naam Gen. 2:4. Le 24.16 De 28.58 Ge 2.4 19) brachten zij hem tot Mozes; Versta, dat de rechters hem tot Mozes gebracht hebben, om hem raad te vragen hoe zij dezen gruwelijken lasteraar straffen zouden. 2 Samuel 16:7
17) in zijn vloeken: Of, als, of terwijl hij hem [David] vloekte. 18) man des bloeds, Hebreeuws, man der bloeden; dat is, gij moordenaar, gij bloeddorstige, bloedgierige; zie Ps. 5:7. Ps 5.6 19) Belials man! Zie Deut. 13:13. De 13.13
Copyright information for
DutKant