Leviticus 25:39-40

51) verkocht zal hebben,

Of, aan u verkocht zal worden.

52) gij zult hem niet doen dienen

Of, gij zult hem geen dienst afeisen, naar slaafse dienstbaarheid, of, gij zult [u] door hem niet laten dienen, of door hem niet gediend zijn met den dienst van een slaaf of lijfeigene; dat is, gij zult zijn dienst niet gebruiken met zulke hardheid, die men de slaven placht op te leggen. Hebreeuws, gij zult niet dienen in hem den dienst eens knechts. Zie dezelfde manier van spreken onder, Lev. 25:46; Exod. 1:14; Jer. 25:14, en Jer. 30:8, en Jer. 34:9,10.

Le 25.46 Ex 1.14 Jer 25.14 30.8 34.9,10

Amos 2:6

13) Isra‰l,

Der tien stammen.

14) rechtvaardige

Den vromen, onschuldigen, die een rechtvaardige zaak heeft, in het gericht verdrukken, en den arme, die niets heeft te geven, maar zelf behoeftig is, om een kleine gift der rijken, verdoemen en in de macht van zijn wederpartijder overleveren; zie Amos 8:6.

Am 8.6
Copyright information for DutKant