Leviticus 26:26

39) staf des broods

Dat is, de kracht van allerlei spijs om te voeden, en voornamelijk des broods, waarop het leven des mensen door den zegen des Heeren steunt gelijk een zwak lichaam op een staf is steunende. Zie deze manier van spreken, ook Ezech. 4:16.

Eze 4.16

40) in een oven bakken,

De zin is, dat er zulk een schaarsheid van brood zal wezen, dat ‚‚n over voor vele vrouwen genoeg zal zijn, om voor vele huisgezinnen te bakken, waar anders ‚‚n huisgezin, naar zijn grootte, dikwijls wel ‚‚n oven alleen behoeven zou.

41) bij het gewicht wedergeven;

Dat is, het brood zal zijn gewicht hebben, maar niet zijn kracht naar het gewicht.

Psalms 104:15

29) den wijn,

Te weten, doet Hij voortkomen. Den wijn, dat is, den wijnstok waar de druiven vol wijn aan wassen.

30) verheugt,

Zie Richt. 9:9,13; Ps. 23:5.

Jud 9.9,13 Ps 23.5

31) van olie;

Het was eertijds zeer gebruikelijk in het Joodse land, dat de mensen hun lichaam, inzonderheid het hoofd en het aangezicht, met olie bestreken om het te verfrissen; Ps. 23:5.

Ps 23.5

32) het brood, dat

Dat is, het koren, waar men het brood van maakt.

33) sterkt.

Of, ondersteunt, onderstut. Zie 1 Kon. 13:7.

1Ki 13.7
Copyright information for DutKant