Leviticus 3:10-11

16) spijs

Hebreeuws, brood.

17) des vuuroffers den HEERE.

Versta, het vlees der offeranden, wat door het vuur, God ter eer, verteerd moest worden, gelijk het brood of de spijs door de mond des mensen: of wat van de offeranden den priesters toekwam, om door hen gegeten te worden. Zie de plaatsen recht te voren aangetekend.

Leviticus 3:14-16

18) een liefelijken reuk;

Zie Gen. 8:21.

Ge 8.21

19) alle vet zal des HEEREN zijn.

Volgens dien mocht het vet van geen beest, dat tot de offerande geschikt was, noch door den priester, noch door den eigenaar gegeten worden, maar moest den HEERE geheiligd en voor hem aangestoken zijn. Zie onder, Lev. 7:23, enz.

Le 7.23
Copyright information for DutKant