Luke 20:18

19) op dien steen valt,

Dat is, die zich aan Hem stoten en Hem ongehoorzaam zijn; 1 Petr. 2:7,8.

1Pe 2.7,8

20) op wien hij valt,

Namelijk door de zwaarte zijns oordeels en zijner straf; Ps. 2:9.

Ps 2.9

Acts 9:4-5

7) gevallen zijnde,

Namelijk uit schrik, verbaasdheid en vrees.

8) zeide: Saul,

Namelijk in de Hebreeuwse taal; Hand. 26:14.

Ac 26.14

9) Mij?

Namelijk in mijne leden, dat is mijne gemeente, die mijn lichaam is; 1 Cor. 12:12; Ef. 5:23.

1Co 12.12 Eph 5.23
10) de verzenen

Namelijk gelijk de ossen en andere lastbeesten achteruit slaan, wanneer zij met prikkels worden voortgestuwd, en alzo niet de prikkels maar zichzelven kwetsen.

Copyright information for DutKant