Luke 24:18

19) een vreemdeling te Jeruzalem,

Of, een inwoner.

2 Corinthians 5:1

1) ons aardse huis

Dit is, ons zwak en sterflijk lichaam, hetwelk wij op deze aarde dragen, dat van aarde gemaakt is, en met een tabernakel of hut wordt vergeleken, die men in het reizen lichtelijk opmaakt, en in het vertrekken wederom afbreekt, of laat vervallen. Zie dergelijke Job 4:19; 2 Petr. 1:13,14.

Job 4.19 2Pe 1.13,14

2) gebroken wordt,

Gr. ontbonden, losgemaakt.

3) een gebouw van God

Sommigen nemen dit voor de hemelse heerlijkheid, waarmede onze lichamen ten uitersten dage eerst zullen verheerlijkt worden. Doch alzo de apostel hier merkelijk spreekt van een gebouw, of huis, hetwelk wij, nadat deze tabernakel gebroken is, van God zullen hebben, en dat in den hemel, en zo haast wij uit dit lichaam gaan wonen, gelijk blijk uit 2 Cor. 5:6,8; zo wordt het wel zo bekwamelijk voor de hemelse heerlijkheid in het algemeen genomen, waarmede de ziel versierd en gelijk als bekleed wordt, zo haast zij deze tabernakel aflegt, en waarmede het lichaam daarna zal bekleed worden, als het uit de doden zal opgewekt zijn. Zie van het eerste Hebr. 11:14,16; Openb. 7:14, en van het andere 1 Cor. 15:42,43; Filipp. 3:20,21.

2Co 5.6,8 Heb 11.14,16 Re 7.14 1Co 15.42,43 Php 3.20,21

2 Corinthians 5:6

13) van den Heere.

Namelijk Jezus Christus, wiens lichamelijk aanschouwen en tegenwoordigheid wij zolang moeten derven, gelijk blijkt 2 Cor. 5:8, en verklaard wordt Filipp. 1:23.

2Co 5.8 Php 1.23

Hebrews 11:9

29) in tabernakelen gewoond

Namelijk gelijk vreemdelingen en reizigers plachten, om die weder te kunnen opnemen en naar andere plaatsen te voeren; gelijk daartoe bij ons de tenten plegen gebruikt te worden.

30) derzelfde belofte.

Namelijk van de toekomende bezitting van het land Kana„n en vervolgens ook van het eeuwige leven.

Copyright information for DutKant