Malachi 1:6

20) zal den vader eren,

Dat is, hij is schuldig zijnen vader te eren.

21) zijn heer;

Hebr. zijne heere. Zie Gen. 39:2.

Ge 39.2

22) Mijn eer?

Dat is, de eer die men mij schuldig is.

23) Mijn vreze?

Dat is, de vreze, die men mij schuldig is.

24) o priesters,

Hij bestraft de priesters, die toen leefde, bij name, omdat zij, die van ambtswege schuldig waren de zonden van het volk wel ernstiglijk te bestraffen, hetzelve met een kwaad voorbeeld voorgingen.

25) Maar gij zegt:

Anders: indien gijlieden zegt.

26) Waarmede verachten wij Uw Naam?

Deze snode priesters begingen niet alleen grove zonden, maar zij waren in dezelve zo verhard, dat zij ze nog niet willen bekennen.

Copyright information for DutKant