Malachi 2:5

13) met hem was

Te weten, met Levi; dat is, met den sta van Levi. Of, met hem, te weten, met A„ron en zijne nakomelingen.

14) het leven,

Dat is, Ik heb den stam van Levi, met het priesterdom, alle welvaart, tijdelijke en eeuwige, beloofd. Of, des levens en des vredes; of [ten] leven, enz.

15) die

Te weten, het leven en vrede; dat is, alle welvaart.

16) [tot] een vreze;

Dat is, opdat hij mij vrezen zou, gelijk hij ook gedaan heeft.

17) hij werd om Mijns Naams wil verschrikt.

Zie een voorbeeld van den ijver der Levieten. Exod. 32:26 enz.; Num. 25:7,8,12. Anderen verstaan dit alzo, dat de Levieten den Heere in alle nederigheid en ootmoedigheid gediend hebben. Anders: hij [te weten Levi] werd om Mijns Naams wil vermorzeld; dat is, hij heeft alle gevaren en zwarigheden uitgestaan om Mijn Naams wil.

Ex 32.26 Nu 25.7,8,12

Acts 20:28

58) op uzelven

Dat is, op uw leer, leven en ambt.

59) over dewelke u

Grieks in dewelke.

60) de Heilige Geest

Die de voornaamste oorzaak is van de wettige beroeping der dienaren des Woords, hoewel Hij dat door den dienst der mensen doet; zie Hand. 13:2,3.

Ac 13.2,3

61) opzieners gesteld

Grieks Episkopous; waarvan het woord bisschop gekomen is. Deze worden Hand. 20:17 genaamd ouderlingen der gemeente. Waaruit blijkt dat in de Heilige Schrift tussen ouderlingen en bisschoppen geen onderscheid gemaakt wordt; zie Filipp. 1:1.

Ac 20.17 Php 1.1

62) te weiden, welke

Namelijk met de gezonde leer des goddelijken Woords; door ene gelijkenis genomen van schaapherders, bij welke het ambt van de dienaren des Woords zeer bekwamelijk wordt vergeleken; Jer. 23:4; Joh. 21:15; Ef. 4:11; 1 Petr. 5:2.

Jer 23.4 Joh 21.15 Eph 4.11 1Pe 5.2

63) Hij

Namelijk God, dat is de Zoon Gods, die onze menselijke natuur aangenomen heeft in enigheid Zijns persoons.

64) verkregen heeft

Of, verworven, gekocht, zijn eigen gemaakt.

65) door Zijn

Namelijk door hetwelk Hij ons heeft verlost, en niet door het bloed van enige beesten; Hebr. 9:12. Dit bloed wordt Gods eigen bloed genaamd, omdat de Zoon Gods, zijnde en blijvende waarachtig God, menselijk vlees en bloed heeft aangenomen in enigheid des persoons; ene wijze van spreken, waardoor de persoon van Christus, benaamd zijnde van de ene natuur, toegeschreven wordt hetgeen Hem eigen is naar de andere natuur. Zie Joh. 3:13.

Heb 9.12 Joh 3.13

1 Timothy 1:3

7) vermaand heb,

Of, gebeden heb.

8) als ik naar Macedonie

Van deze reis van Paulus, zie Hand. 20:1, enz.

Ac 20.1

9) [zo] [vermaan] [ik]

Dit of iets dergelijks moet hier noodzakelijk aangevuld worden uit het voorgaande, om den zin vol te maken; en hier wordt het doel uitgedrukt waarom Paulus Timotheus te Efeze heeft gelaten, niet om daar altijd te blijven en daar bisschop te zijn, gelijk sommigen menen, maar voor een tijd, om als een evangelist en medearbeider der apostelen de gemeente te versterken tegen degenen, die verkeerde leringen zochten in te voeren, gelijk hij Hand. 20:29 spreekt. Want dat Timotheus daarna weder tot Paulus is teruggekeerd, blijkt uit 2 Tim. 4:9,10,11.

Ac 20.29 2Ti 4.9,10,11

10) andere leer te leren;

Dat is, vreemde of verkeerde leer.

1 Timothy 3:16

35) de verborgenheid der

Zo noemt de apostel de leer des Evangelies, gelijk hiervoor, 1 Tim. 3:9, de verborgenheid des geloofs, waarvan hij een korte som in de volgende woorden voorstelt.

1Ti 3.9

36) God is

Dat is, de eeuwige Zoon Gods, gelijk dit woord God ook voor God den Zoon gebruikt wordt; Joh. 1:1; Hand. 20:28; Rom. 9:5; 1 Joh. 5:20, en elders.

Joh 1.1 Ac 20.28 Ro 9.5 1Jo 5.20

37) geopenbaard

Dat is, is mens geworden, en heeft door woorden en werken Zijn godheid bekend gemaakt. Zie Luk. 24:19; Joh. 1:14.

Lu 24.19 Joh 1.14

38) in het vlees, is

Dat is, in de menselijke natuur, die door Hem in enigheid des persoons is aangenomen, gelijk Joh. 1:14; Rom. 1:3; Hebr. 2:14.

Joh 1.14 Ro 1.3 Heb 2.14

39) gerechtvaardigd

Voor onschuldig en rechtvaardig erkend, gelijk Matth. 11:19; Luk. 7:29; Rom. 3:4.

Mt 11.19 Lu 7.29 Ro 3.4

40) in den Geest,

Of door den Geest. Hetwelk te verstaan is van de Goddelijke natuur van Christus, waardoor Hij Zichzelf uit de doden heeft verwekt, en volgens dien ook bewezen rechtvaardig en onschuldig te zijn, hoewel Hij door de Joden en heidenen voor schuldig was veroordeeld. Enigen nemen het voor de gaven des Heiligen Geestes, die Hij na Zijn verrijzenis op Zijn discipelen en andere gelovigen heeft uitgestort. Dit komt met Paulus' doel niet overeen, daar deze gaven des Heiligen Geestes eerst na Christus' verheerlijking zijn gegeven, waarvan hij in het laatste lid spreekt, en wordt ook het eerste met dergelijke wijze van spreken bevestigd; Rom. 1:4; 1 Petr. 3:18.

Ro 1.4 1Pe 3.18

41) van de engelen,

Namelijk als Zijn dienaars en boden, zo in Zijn geboorte, Luk. 2:13, als in Zijn verzoeking, Matth. 4:11, in Zijn lijden, Luk. 22:43, en in Zijn opstanding en hemelvaart, Luk. 24:4; Hand. 1:10.

Lu 2.13 Mt 4.11 Lu 22.43 24.4 Ac 1.10

42) in de wereld, is

Dat is, onder alle volken der wereld, zowel heidenen als Joden; Rom. 10:18; Col. 1:6.

Ro 10.18 Col 1.6

43) opgenomen in heerlijkheid.

Namelijk ter rechterhand Zijns Vaders, vanwaar Hij de gaven Zijns Geestes in Zijn gemeente heeft uitgestort, en door krachten en wonderen Zijn heerlijkheid heeft betoond; Mark. 16:19,20; Hand. 1:2,8, en Hand. 2:33, enz.

Mr 16.19,20 Ac 1.2,8 2.33

Revelation of John 2:1

1) den engel

Dat is, opziener, of herder der gemeente; gelijk Openb. 1:20 is verklaard; en hier wordt het in het enkelvoud gesteld, •f om het gehele gezelschap der opzieners daardoor te verstaan, gelijk Mal. 2:7, onder den naam van engel onder ‚‚n het gehele college der priesters wordt verstaan; •f omdat een onder hen in orde den voorrang had, door wien het den ander werd aangediend, gelijk blijkt uit Hand. 20:17,28, dat er meer ouderlingen of opzieners in deze gemeente van Efeze waren, aan wie gezamenlijk Paulus in zijn laatste afscheid gebiedt, dat zij zouden acht nemen op zichzelf en op de gehele kudde, waarover de Heilige Geest hen tot Episcopus, dat is Opzieners gesteld had, om de gemeente te hoeden. Zo is het dan ongegrond, dat door enigen hieruit enige bisschoppelijke macht van ‚‚n boven de anderen besloten wordt. Want ook zelfs hetgeen aan den engel der gemeente hier wordt geschreven, wordt tot waarschuwing der gehele gemeente geschreven, gelijk blijkt uit Openb. 2:7, en Openb. 1:11.

Re 1.20 Mal 2.7 Ac 20.17,28 Re 2.7 1.11

2) Efeze

Van de ligging dezer stad, zie hiervoor Openb. 1:11.

Re 1.11

3) Hij die

Namelijk Christus, wien deze eigenschappen toegeschreven zijn, Openb. 1:13,16, waar deze ook zijn verklaard.

Re 1.13,16

4) wandelt;

Namelijk om die te verzorgen van hun geestelijk licht en versiering [gelijk de priesters in den tempel het uiterlijk gewoon waren te doen], en om acht te nemen op hun goede orde en regering. Niet dat Hij niet met Zijn lichaam alomtegenwoordig is, maar omdat Hij Zijn gemeenten door Zijnen Geest en Woord altijd nabij is, verlicht en regeert, gelijk Hij Matth. 18:20, en Matth. 28:20, belooft. Zie dergelijke Lev. 26:12.

Mt 18.20 28.20 Le 26.12
Copyright information for DutKant