‏ Mark 12:1

1) gelijkenissen tot hen te zeggen:

Grieks, parabelen; zie daarvan de verklaring Matth. 13:3.

Mt 13.3

2) Een mens plantte een wijngaard,

Van deze gelijkenis zie de verklaring Matth. 21:33.

Mt 21.33

3) tuin daarom,

Of, heining, heg.

4) wijnpersbak,

Namelijk waar de wijn onder de pers inloopt en vergaderd wordt.

5) verhuurde dien

Grieks, gaf uit.

6) de landlieden,

Of, landbouwers; waardoor hier voornamelijk wijngaardeniers verstaan worden.

‏ Luke 20:9

11) deze gelijkenis te zeggen:

Van deze gelijkenis, zie de verklaring Matth. 21:33.

Mt 21.33

12) een langen tijd buiten 's lands.

Grieks genoegzamen, of tamelijke tijden.

‏ John 15:1

1) ben de ware

Dat is, ik mag met waarheid bij een wijnstok vergeleken worden, mijn Vader bij een wijngaardenier, en gij mijne discipelen bij wijnranken, Joh. 15:5. Het schijnt dat Christus in het uitgaan, enige wijngaarden voorbij of doorgaande, oorzaak daaruit genomen heeft deze gelijkenis voor te stellen; gelijk Hij meermalen gedaan heeft, bij dergelijke gelegenheden. Zie Joh. 4:10,32,35.

Joh 15.5 4.10,32,35

2) Landman.

Dat is, de wijngaardenier, die mij daartoe geordineerd en gelijk als geplant heeft, en die de ranken besnoeit, en daarop acht heeft.

Copyright information for DutKant