Matthew 10:28

John 1:14

33) vlees

Dat is, een waar mens, ons in alles gelijk, Hebr. 2:17, doch zonder zonde, Hebr. 4:15. Zie Jes. 40:5; Jo‰l. 2:28.

Heb 2.17 4.15 Isa 40.5 Joe 2.28

34) geworden, en

Namelijk niet door verandering of vermenging, maar door aanneming der menselijke natuur, in enigheid des persoons, Gen. 2:7; 1 Cor. 15:45, gelijk verklaard wordt Fil. 2:7; Hebr. 2:14,16.

Ge 2.7 1Co 15.45 Php 2.7 Heb 2.14,16

35) gewoond (en

Grieks een tabernakel gehad; dat is, voor een tijd onder ons gewandeld en verkeerd.

36) Zijn heerlijkheid

Dat is, klare tekenen Zijner goddelijke majesteit, zo in Zijn doop en wonderwerken, Joh. 2:11, als in Zijne verandering op den berg en in Zijne opstanding.

Joh 2.11

37) als des Eniggeborenen

Dat is, zoals dien toebehoorde en betaamde, die van den Vader van eeuwigheid onuitsprekelijker wijze is geboren, Spreuk. 8:24; Micha 5:2.

Pr 8.24 Mic 5.3

38) vol van genade

Zie hiervan Joh. 1:17.

Joh 1.17

Romans 1:3

6) geworden is

Of, geboren; gelijk Gal. 4:4.

Ga 4.4

7) zaad van Davids,

Dat is, nakomelingen.

8) naar het vlees;

Dat is, naar zijn menselijke natuur; Joh. 1:14; 1 Tim. 3:16.

Joh 1.14 1Ti 3.16

1 Timothy 3:16

35) de verborgenheid der

Zo noemt de apostel de leer des Evangelies, gelijk hiervoor, 1 Tim. 3:9, de verborgenheid des geloofs, waarvan hij een korte som in de volgende woorden voorstelt.

1Ti 3.9

36) God is

Dat is, de eeuwige Zoon Gods, gelijk dit woord God ook voor God den Zoon gebruikt wordt; Joh. 1:1; Hand. 20:28; Rom. 9:5; 1 Joh. 5:20, en elders.

Joh 1.1 Ac 20.28 Ro 9.5 1Jo 5.20

37) geopenbaard

Dat is, is mens geworden, en heeft door woorden en werken Zijn godheid bekend gemaakt. Zie Luk. 24:19; Joh. 1:14.

Lu 24.19 Joh 1.14

38) in het vlees, is

Dat is, in de menselijke natuur, die door Hem in enigheid des persoons is aangenomen, gelijk Joh. 1:14; Rom. 1:3; Hebr. 2:14.

Joh 1.14 Ro 1.3 Heb 2.14

39) gerechtvaardigd

Voor onschuldig en rechtvaardig erkend, gelijk Matth. 11:19; Luk. 7:29; Rom. 3:4.

Mt 11.19 Lu 7.29 Ro 3.4

40) in den Geest,

Of door den Geest. Hetwelk te verstaan is van de Goddelijke natuur van Christus, waardoor Hij Zichzelf uit de doden heeft verwekt, en volgens dien ook bewezen rechtvaardig en onschuldig te zijn, hoewel Hij door de Joden en heidenen voor schuldig was veroordeeld. Enigen nemen het voor de gaven des Heiligen Geestes, die Hij na Zijn verrijzenis op Zijn discipelen en andere gelovigen heeft uitgestort. Dit komt met Paulus' doel niet overeen, daar deze gaven des Heiligen Geestes eerst na Christus' verheerlijking zijn gegeven, waarvan hij in het laatste lid spreekt, en wordt ook het eerste met dergelijke wijze van spreken bevestigd; Rom. 1:4; 1 Petr. 3:18.

Ro 1.4 1Pe 3.18

41) van de engelen,

Namelijk als Zijn dienaars en boden, zo in Zijn geboorte, Luk. 2:13, als in Zijn verzoeking, Matth. 4:11, in Zijn lijden, Luk. 22:43, en in Zijn opstanding en hemelvaart, Luk. 24:4; Hand. 1:10.

Lu 2.13 Mt 4.11 Lu 22.43 24.4 Ac 1.10

42) in de wereld, is

Dat is, onder alle volken der wereld, zowel heidenen als Joden; Rom. 10:18; Col. 1:6.

Ro 10.18 Col 1.6

43) opgenomen in heerlijkheid.

Namelijk ter rechterhand Zijns Vaders, vanwaar Hij de gaven Zijns Geestes in Zijn gemeente heeft uitgestort, en door krachten en wonderen Zijn heerlijkheid heeft betoond; Mark. 16:19,20; Hand. 1:2,8, en Hand. 2:33, enz.

Mr 16.19,20 Ac 1.2,8 2.33
Copyright information for DutKant