Matthew 12:29

24) vaten ontroven,

Dat is, huisraad of goed. Want de Hebre‰n noemen vaten allerlei gereedschap, waar het huis mede voorzien wordt.

John 8:44

66) uit den vader

Dat is, gij aardt naar den duivel.

67) de begeerten uws

Welke voornamelijk zijn lasteren en mensenmoorden.

68) een mensenmoorder

Omdat hij den mens tot de zonde, en daardoor tot den tijdelijken en eeuwigen dood gebracht heeft.

69) van den beginne,

Namelijk van de schepping des mensen.

70) in de waarheid

Dat is, in de oprechtheid, in welke hij geschapen was; 2 Petr. 2:4; Jud.:6.

2Pe 2.4

71) uit zijn eigen;

Grieks uit zijn eigen; namelijk ingevingen en bewegingen.

72) vader derzelve

Dat is, vinder en stichter derzelve leugenen.

Philippians 2:6

17) gestaltenis Gods

Grieks morphe; dat is, gedaante, of, gestaltenis, met welk woord hetzelve hier overgezet is, omdat daardoor hier betekend wordt, niet alleen een goddelijke majesteit en heerlijkheid, maar ook het goddelijke wezen zelf, overmits zonder hetzelve geen ware goddelijke majesteit en heerlijkheid kan wezen, en deze ook bij niemand kunnen zijn dan bij den waarachtigen God, Jes. 42:8. En uit het volgende blijkt dat door dit woord hier ook het wezen Gods betekend wordt, gelijk gezegd wordt, Filipp. 2:6, dat hij Gode evengelijk was, en Filipp. 2:7, dat hij de gestaltenis van een dienstknecht heeft aangenomen; dat is, niet alleen een dienstbare en knechtelijke hoedanigheid, maar ook een ware menselijke natuur zelve met zodanige hoedanigheid bekleed. Zodat de woorden gestaltenis Gods te verstaan zijn van zijn wezen en staat, in welke hij geweest is van alle eeuwigheid, eer hij de menselijke natuur heeft aangenomen. Zie Joh. 1:1,14, en Joh. 17:5.

Isa 42.8 Php 2.6,7 Joh 1.1,14 17.5

18) geen roof

Dat is, geen zaak die ongeoorloofd, of onrechtvaardig was, die Hem met recht niet toebehoorde, alsof Hij ze geroofd had.

19) Gode even

Dat is, Gode Zijnen Vader naar Zijn goddelijk wezen, en dienvolgens ook in majesteit en heerlijkheid volkomen gelijk te zijn en te blijven, als zijnde ‚‚n met den Vader. Zie Joh. 5:18,26, en Joh. 10:20, en Joh. 16:15; Hebr. 1:3.

Joh 5.18,26 10.20 16.15 Heb 1.3

Colossians 2:15

55) de overheden

Dat is, den Satan met al zijn boze geesten, die grote macht over de mensen hebben, zolang zij van de heerschappij der zonde niet zijn verlost. Zie Ef. 6:12; 2 Tim. 2:26.

Eph 6.12 2Ti 2.26

56) uitgetogen hebbende,

Dat is, van hunne macht en wapenen ontbloot hebbende, welker wapenen waren de zonde en dood, welker macht was de wet; 1 Cor. 15:55,56; zie ook Luk. 11:22; ene gelijkenis, genomen van den overwonnen veldoverste met zijne krijgsknechten, die alzo van hunne wapenen ontbloot zijnde voor de ogen van een ieder tot een schouwspel plachten omgevoerd te worden, totdat zij in de gevangenis gebracht, en aldaar opgesloten of omgebracht werden.

1Co 15.55,56 Lu 11.22

57) in het openbaar

Of, vrijmoedig, met vrijmoedigheid.

58) tentoongesteld,

Of, te schande gemaakt, namelijk tot hunne verkleining en versmaadheid. Zie van dit woord Matth. 1:19.

Mt 1.19

59) door hetzelve

Of, in hetzelve; namelijk kruis. Want door Zijnen dood heeft Hij den Satan, die de macht des doods had, de macht benomen om ons te beschadigen of beschuldigen. En hoewel hij ons nog strijd aandoet, zo zijn wij evenwel verzekerd van de volle overwinning in Christus Jezus, Luk. 10:17; Rom. 16:20; Hebr. 2:14; Openb. 12:10. Anders, in zichzelven, of, door zichzelven.

Lu 10.17 Ro 16.20 Heb 2.14 Re 12.10

60) getriomfeerd.

Dit wordt verstaan van een geestelijken triomf, waardoor Christus, alle geestelijke macht des Satan benomen hebbende, een overwinnaar van hel, dood en verdoemenis is gebleven.

Hebrews 2:14

37) de kinderen

Namelijk waarvan Jesaja spreekt; dat is, de ware gelovigen, die uit God geboren en leden van Christus zijn.

38) des vleses en bloeds

Dat is, bestaan uit vlees en bloed; of, de zwakke menselijke natuur deelachtig zijn; gelijk 1 Cor. 15:50.

1Co 15.50

39) derzelve deelachtig geworden,

Dat is, heeft deze in enigheid zijns persoons aangenomen, gelijk hij hierna spreekt Hebr. 2:16 en Filipp. 2:7.

Heb 2.16 Php 2.7

40) te niet doen zou dengene,

Dat is, zijne macht of tirannie over de kinderen Gods verbreken en wegnemen.

41) het geweld des doods had,

Namelijk door de zonde, waar hij de mensen toe gebracht had, en waaronder hij die nog hield; om welke zonde de mens den vervloekten dood was onderworpen. Zie Rom. 5:12, en 1 Cor. 15:56.

Ro 5.12 1Co 15.56

42) den duivel;

Namelijk met al zijn engelen, gelijk Christus spreekt Matth. 25:41. Want onder dezen overste worden allen, die onder hem staan, begrepen.

Mt 25.41

Revelation of John 12:10-11

23) de verklager onzer

Zie hiervoor de aantekeningen Openb. 12:8.

Re 12.8
24) het bloed des Lams,

Zie hiervoor de aantekeningen Openb. 12:7.

Re 12.7

25) het woord hunner

Dat is, het Evangelie, door hen door het geloof aangenomen en standvastig beleden. Want dit is het geestelijke zwaard en werktuig, waardoor de satan overwonnen wordt. Zie Ef. 6:17.

Eph 6.17

26) hun leven niet liefgehad

Dat is, zij hebben hun leven hier klein geacht voor Christus, en Zijn waarheid. Zie Luk. 14:26; Hand. 20:24.

Lu 14.26 Ac 20.24
Copyright information for DutKant