Matthew 15:18-19

15) bedenkingen,

Of, samensprekingen.

James 1:14-15

50) wordt verzocht,

Dat is, tot het kwaad aangelokt; gelijk voren.

51) als hij van zijn eigen

Dat is, van de kwade lusten zijns vleses, die alle mensen van nature hebben, en hun na den val der eerste ouders, aangeboren zijn. Want, hoewel de Satan en de wereld ons ook tot kwaad aanlokken, zo zouden zij nochtans niets uitrichten, indien deze kwade lusten, als inwendige en voornaamste oorzaken daar niet bij kwamen.

52) afgetrokken en

Namelijk van het goed.

53) verlokt wordt.

Namelijk tot het kwaad, door de zoetigheid daarvan, als door een aas daartoe aangelokt zijnde. Dit is de eerste kwade beweging in het hart van den mens, als hij tot het kwaad verzocht of verwekt wordt; welke beweging ook zonde is, daar zij afwijkt van die oprechtheid, die de wet eist, 1 Joh. 3:4, en de apostel Paulus die dikwijls zonde noemt, Rom. 7:&,8,9,11, enz., en zij tegen het tiende gebod strijdt: Gij zult niet begeren.

1Jo 3.4
54) ontvangen hebbende

Hij verklaart dit nader met een gelijkenis van een vrouw, die hare vrucht eerst ontvangt en daarna baart. Door het ontvangen der begeerlijkheid wordt verstaan een tweede beweging in het hart, waardoor nu ook de wil zulks toestemt, gelijk als David door het aanschouwen van de vrouw van Uria eerst verlokt werd om die te begeren, en daarna besloot in zijn hart dat hij haar wilde gebruiken. Waarmede de zonde nu als ontvangen was; 2 Sam. 11:2, enz.

2Sa 11.2

55) baart zonde;

Dat is, brengt voort, en volbrengt metterdaad de uiterlijke zonde, die daarom gewoonlijk dadelijke zonden genoemd wordt, en hier voleindigde zonde. Waaruit dan niet besloten kan worden, dat de begeerlijkheid geen zonde zou zijn; maar wel het tegendeel, omdat zij zulke kwade vruchten voortbrengt, dat zij een kwade boom moet zijn; Matth. 7:17,18.

Mt 7.17,18

56) voleindigd zijnde

Dat is, uiterlijk begaan zijnde. Dit is een beschrijving van de dadelijke zonde.

57) baart

De apostel gebruikt hier een Grieks woord, hetwelk eigenlijk gezegd wordt van een vrouw, die van hare vrucht scheidt, en deze uit haar lichaam voortbrengt, om te blijven bij de vorige gelijkenis.

58) den dood.

Namelijk de tijdelijke en eeuwige. Zie Deut. 27:26; Ezech. 18:4; Rom. 1:32, en Rom. 6:23; waaruit niet kan besloten worden, dat alleen de dadelijke zonden den dood verdienen, en niet de inwendige kwade begeerlijkheden. Want dat deze ook den dood verdienen, getuigen uitdrukkelijk Mozes, Deut. 27:26; Christus, Matth. 5:22,28; Paulus, Rom. 5:14, en Rom. 7:7; 1 Joh. 3:15; maar de apostel leert alleen hoe de zonde ons allengskens meer en meer tot den dood brengt.

De 27.26 Eze 18.4 Ro 1.32 6.23 De 27.26 Mt 5.22,28 Ro 5.14 7.7 1Jo 3.15
Copyright information for DutKant